van wat in openbare gebouwen en bij bijzondere personen vaak
in bet duister verborgen of siecht bewaard is. Menig voorwerp,
voor den bezitter niets dan een aardigheid, wordt van beteeke-
nis, als ’t zijrte plaats verkrijgt onder andere voorwerpen van zijne
soort. Menig kostbaar werkstuk, ook voor de geschiedenis van
kunst eu industrie van gewigt, vroeger aan weinigen bekend,
komt dan ten bäte van allen aan het licht. Menige bijzonderheid,
bewaard door luim of liefhebberij van den eigenaar, maar bij
diens dood vervreemd en ver weg gevoerd, blijft dan ter plaatse
waar zij behoort. En het blijkt dan vaak, wat onbekende schatten
hier en daar nog schuilen. Bovendien, menigeen heeft iets,
of vindt iets uit den ouden tijd, waaraan hij zelf niet hecht en
waar hij geen’ weg niee weet: ’t wordt verkocht, weggeschonken,
verwaarloosd, de kinderen speien er mee. Hoe veel zou er niet
bewaard zijn gebleven, als men geweten had, dat er eene inrig-
ting bestond, waar iedere kleinigheid met dankbaarheid ontvan-
gen werd! En niemand behoeft immers afstand te doen van zijn
eigendomsregt. Wie het zijne behouden w il, geve t eenvoudig
aan het Museum in brmkleen. Laat ons hopen, dat het goede
voorbeeld van Gouda en van enkele andere steden navolging
vinde. En laat ons hopen, dat de regering bewogen kunne
worden, eene niet al te karige ondersteuning te geven, d a a r, waar
de doelmatige inrigting van een locaal, waar de voorwerpen ook
genoegzaam tegen brandgevaar beveiligd zijn, door te groote gelde-
lijke bezwaren mögt worden belemmerd. Een goede beschrijvende
catalogus met afbeeldingen voorzien, zou daarbij zijn groot nut
hebben.
Van de verzameling te Gouda bestaat nog geen catalogus,
maar de zaak is in goede handen. De ruimte, waarover de com-
missie voor het Museum beschikken kan, laat ook nog te wen-
schen over, maar wanneer het gelukt, een geschikt locaal voor
de muziekschool elders te vinden, dan bestaat het uitzigt, dat
zij de daarvoor nu nog bestemde zaal zal verkrijgen. Daarmede
zou voor de rangschikking der voorwerpen veel gewonnen zijn.
Leid ik u nu door het Museum rond, dan is jft mijn voornemen
niet, een volledig overzigt te geven. Alleen op enkele tentoon-
gestelde zaken en op eenige rubrieken wil ik u opmerkzaam
maken. En wel in de allereerste plaats brengen wij onze hulde
aan de kroon der verzameling, aan den prächtigen beker, door
Jacoba van Beijeren geschonken aan de schutters van den Ouden
Do eien, die niet alleen eene vereeniging tot oefening in den
wapenhandel, maar ook een geestelijke broederschap vormden
en bij haar in hooge gunst stonden. De beker bestaat uit een’
verguld zilveren kop, rüstende op een kostbaar en kunstig be-
werkt voetstuk, versierd met acht tafereelen uit het lijden van
Christus in email, met twaalf medaillons, waarop de apostelen zijn
voorgesteld, met de gedreven beeldjes der profeten en van de ge-
emailleerde wapenschildjes van Beijeren en Gouda voorzien. 'Dit
schoone kunstwerk, dat. Gouda’s stedebeschrijver, I gn at i u s Wal -
vi s, nog gezien had, was sedert verdwenen. Maar zie , toen de re-
monstrantsche predikant J. N. Scheltema, ijverig navorscher van de
oudheden en de geschiedenis der stad zijner inwoning, op den
zolder van het raadhuis een onderzoek instelde, viel hem töe-
vallig een oud kistje in handen, onder allerlei rommel verborgen,
met allerlei prallen gevuld. Daaruit kwam een beker voor den
dag, onkenbaar door stof en aanslag, maar die niettemin reeds
in den Staat zijner vernedering een belangrijke waarde te ver-
moeden gaf. Gereinigd en opgemaakt, bleek het dan ook werke-
lijk een kostbaarheid van den eersten rang, waarvoor een reizend
Engelschmän 25000 gulden bood, gelukkig — ter eere van Gouda
zij ’t vermeld — gelukkig te vergeefs. Vermoedelijk was de beker
wel met opzet in onrustige tijden zoo verborgen, om voor
plunderaars, vreemden of stadgenooten, beveiligd te zijn, en
zoo goed was dit doel bereikt, dat later niemand zijn bestaan
meer vermoedde. Wie weet, wat elders op die wijze nog schuilt1
Het Museum bezit eenige schilderijen, waarvan vooral op-
merking verdient een zeer fraai doek van Ferdinand Bol, voor-
stellende een’ colonel en vier kapiteins der Goudsche schutterij
in het schilderachtig kostuum der 1 7 dee3uv. Yijf schüttere
uit den tegenwoordigen tijd zouden zieh minder tot eene be-
20