70 HET SLOT TE WOEEDEN.
en sommige gedeelten er van kunnen, volgens deskundigen, uit
dien tijd nog over zijn. Verder verhalen ons oude schrijvers, dat
graaf Willem VI in 1407 aan zijn’ broeder Jan van Beieren,
den elect van L u ik , „de nieuwe stadt Woerden, benevens der-
zelver onderhoorigheden en regtsgebied” had opgedragen, met
verlof om daar „een veilige verblijfplaats met slaapvertrek” te
bouwen. Jan van Beijeren had er toen een sterk slot gesticht, en
graaf Willem, toen hij het zag, had gezegd: „dit is wel terdege
een veilig slaapvertrek, doch wij zullen zorgen, dat het voor ons
en onze nazaten niet schadelijk zij.” In zijn’ tegenwoordigen vorm
kan het slot dus uit het begin der 15de eeuw zijn. Inwendig is
het geheel veranderd, naar de verschillende bestemmingen, die
het gehad heeft. Het is woning van den bevelhebber der bezet-
ting, van den rentmeester der pandheeren geweest. Het heeft be-
hoord tot de versterkingen der stad, het is staatsgevangenis geweest
, artillerie-magazijn, strafgevangenis ; nu is het een magazijn
voor kleeding. Het front, met zijn eenvoudige, strenge lijnen, heeft
eens een’ ernstigen indruk moeten maken, toen het rustig en fier
oprees uit de breede gracht, toen een rei van zware kanteelen
het kroonde en de hooge ronde torens aan de hoeken hun leijen
spitsen verhieven. Maar die tijd is reeds lang voorbij. De torens
zijn tot läge bastions geworden, met leelijke kappen gedekt, de
kleine, onregelmatige vensters met hun in lood gevatte ruitjes,
zijn door ramen met groote ruiten vervangen, en de kanteelen
door een platte, houten lijst. Een keurig net geel pleister be-
dekt de eerwaardige muren; de gracht is gedempt en een aar-
den dijkje leidt, in plaats der voormalige valbrug, naar de slot-
poort, en op een ander dijkje, dat tegen den gevel aanleunt,
Staat een half Zwitsersch,. half Gothisch huisje, dat misschien op
eene bleek niet kwalijk zou voldoen, maar met zijn kinderach-
tige vormen in hoegenaamd geen harmonie is met den stijl van
’t geheel. Zou het werkelijk ondenkbaar zijn, dat bij onze tegen-
woordige bouwmeesters eenige smaak werd gevonden? Is het in-
derdaad onvermijdelijk, dat een Rijksgebouw zoo leelijk mogelijk
moet zijn? „Kunst is geen regeringszaak” ; maar zou niet „voor
GEVANGENISSEN TUT DEN GOEDEN OUDEN TIJD. 71
hetzelfde geld” aan den ouden bürgt van Woerden een meer
betamend portiershuisje gebouwd kunnen wezen ? Mij dunkt , onze
Duitsche en Belgische naburen zouden er iets beters van gemaakt
hebben! Het „koningskamertje” , waar Karel I I van Engeland
eenigen tijd heeft vertoefd, toen de balling hier als gast werd
ontvangen, is nog boven de poort, netjes behängen en geverwd.
Trouwens, als zulk een vertrek bewoond wordt, is het niet wel
in zijn’ ouden toestand te houden. De levenden hebben ook hun
regten! Maar als het mogelijk is, laat ons dan onze historische
plaatsen in eere houden. Wij hebben er toch al geen overvloed
meer van. Welligt kan de pas opgerigte Commi s s i e van
R i j k s a d v i s e u r s vo or de m o n um e n t e n va n g e s c h i e d e -
ni s en k u n s t wat goeds doen. Er is eenige hoop, nu de regering
o. a. den geestigen schrijver van „Ho l l a n d op zi jn
S ma l s t ” , in de Gids van 1873, onder de leden dier commissie
opnam. Of zou welligt deze gansche instelling ook maar een
beentje zijn, aan brommende honden toegeworpen om ze stil te
doen zijn? Ik hoor ten minste, dat de leden der commissie voor-
eerst niet over veel geld te beschikken zullen hebben.
Ook de gang met de hokken voor zware gevangenen en de
ketens, waaraan sommige beruchte boosdoeners hebben vastgelegen,
en de kamer , waar de pijnbank stond, is er nog; ook de
steenen trap, die ter linkerzijde van de poort derwaarts leidt;
ook een luchtgat, dat aan den voet van den hoogen muur is te
zien. Maar de gang is digt gemetsekl. „’t Was geen aardig ge-
zigt,” werd ons gezegd. Neen, voorwaar n ie t! En ’t bewijst voor
de humaniteit onzer eeuw, dat men zieh schaamt, de holen te
laten zien, waarin men zieh vroeger niet schaamde, een’ mensch
als een wild dier op te sluiten. De behandeling der gevangenen
is veel menschelijker geworden en de regtspleging veel minder
barbaarsch. Toch is de vrees beschaamd dergenen, die profeteerden,
dat de afschaffing van pijnbank en rad de misdaden aan-
merkelijk zou doen toenemen. Wie geen vreemdeling is in onze
oude geschiedenis, die weet, dat in de dagen der gruwzaamste
straffen ook de misdaden veelvuldig en gruwelijk waren. Stellig