len onder het lommer van eerwaardige iepen en linden. Maar,
alsof wij niet dan met weemoedigen indruk kunnen scheiden, als
wij de nederige herberg voorbijgaan, waar de straat den grind-
weg raak t, die om het dorpje heen loopt, dan valt ons oog op
een kreupel rijmpje in den gevel:
Do o r . t v i e r . wy h i e r
q u ame n . in . s n e v e n . d e n . 1 2
may . d oem e . 1 5 9 7 . s c h r e v e.
Een hevige brand verwoestte toen bij feilen N. O. wind in
körten tijd een tiental huizen met al den inboedel der bewoners.
Egmond-binnen heeft ook zijn gewijde plaatsen. Men wijst
u aan de oostzijde van den grindweg een stukje lands, dat R a d-
b o u t s kerkhof heet, en waar het volksgeloof dien geweldigen
koning der Eriezen begraven acht. Maar van meer belang is een
ander kampje bouwland, achter Egmond in de rigting van het
duin gelegen. Dit heet St. A d a l b e r t s k e r k h o f . Daar werd
in 1829 bij het omspitten van den grond een oude püt gevon-
den en wat duifeteen aangetroffen. Het putje was toen m | ver-
geetboek geraakt, maar niet lang vóór 1732 was het op de oude,
wonderlijk gemetselde fundamenten van meuws opgemetseld, ge-
lijk P. Kl. Koster in zijn onuitgegeven C h r o n y k v a n E g m o n d
schreef. Herinneren wij ons nu , dat Adalberts lijk was ter aarde
besteld in de nabijheid van Egmond, dat op het graf een kapel
werd gebouwd, en dat bij het. opgraven van het lijk eene bron
werd gevonden - o n t s p r o n g zegt de overlevenng - brengen
wij in rekening, dat de oudste christenkapellen doorgaans gebouwd
werden op plaatsen, die vroeger door de heidensche be-
volking als heilig waren vereerd, dan ligt er mets onwaarschip-
lijks in het volksgeloof, dat hier werkelijk de oude kapel van
Egmond heeft gestaan en het lijk van Adalbert hier rustte,' eer
het met groote plegtigheid werd overgebragt naar het koor der
nieuwe abdijkerk, om daar, naar de overtuiging dier dagen,
een waardiger rustplaats te vinden.
H E I LO. - DE E G M O N D E N . - BERGEN.
TWEEDE GEDEELTE.
Wie tot voor weinig jaren den togt had aanvaard, waartoe wij
ons nu opmaken, -j- van Egmond-binnen over Bergen naar
Schoorl — die kon als landschapschilder of natuurminnaar ruim-
schóots genieten, maar onverdeeld was zijn genot toch niet. Hij
vond, vooral als hij Wimineuum voorbij was, een’ prächtigen, maar
zeer moeijelijken weg. Züchtend zwoegde de reiziger door het
mulle zand, en voor de paarden was het een moorderd werk,
als zij op een’ heeten zomerdag den zwaren wagen door het spoor
moesten slepen. Nu werd dat niet zoo gevoeld, zoolang het elders
nog niet beter was, zoolang de boeren en vrachtrijders voor
hun wagens, de rijken voor hun karossen, nergens iets anders
dan zandwegen vonden. Maar sints de groote straatweg was ge-
legd, die Alkmaar aan Haarlem verbond, vermeed het wande-
lend en bovenal het rijdend publiek in den regel den zandweg
längs den duinzoom, en ’t 'bleef er eenzaam en stil. Vergeefs
tooide in het voorjaar het jonge, frissche groen de beuken op
de hellingen, en iepen en abeelen längs de wegen ; vergeefs