de Baälspriesters werden bedoeld, kan wel niet twijfelachtig zijn!
Wouteä? Crabeth schilderde het in het jaar 1562. Het was het tweede
glas, dat hij voor de kerk van Gouda vervaardigde. — Zijn eerste-
ling is bekend als No. 5. Het is het schoone glas, dat Eiburg
van Boetselaar, abdis van Rijnsburg, in 1561 heeft geschonken,
en dat het b e z o e k van de k o n i n g i n van S c h e b a a a n
k o n i n g S a lomo voorstelt. Men zegt, dat Wouter Crabeth, toen
hem het schilderen van dit glas was opgedragen, inet een ver-
kleinde schets naar Antwerpen toog, om daar den beroemden
meester Frans Floris te verzoeken, het patroon in ’t groot voor
hem te teekenen. //Die d i t g ema a k t hee f t , zal h e t g r o o t e
o ok we l ma k e n , ” was het antwoord des meesters. En inder-
daad, hij kon het maken en heeft het gemaakt. De kerk te Gouda
bezit de groote teekening van dit kerkraam nog, evenals van de
andere kunstwerken van Wouters hand. Daaruit is ook te zien,
dat het gelaat der vorstelijke abdisse, toen het gebroken was,
niet zoo schoon als ’t oorspronkelijke is hersteld. Overigens be-
kleedt ook dit heerlijk glas een waardige plaats te midden van
zooveel meesterstukken van kunst, al valt het niet te ontkennen,
dat compositie en teekening nog fouten hebben, die herinneren
dat wij hier een e e r s t e proeve van een’ geboren meester zien. —
Wij kunnen niet alle glazen aldus uitvoerig nagaan. Maar ik moet
u stellig nog wijzen op het glas van H den hertog van Aerschot”
(No. 6), door Dirk Crabeth in 1571 gesehilderd, ' dat wel schijnt
te bewijzen, dat de kunstenaar zieh niet door het onderwerp
aangetrokken gevoelde, al heeft het details, die treffend schoon
van uitvoering zijn. D e • schenker koos als Stoffe: d e r e d d i n g
va n h e t b e l e g e r d B e t h u l i e d o o r J u d i t h , di e H o l o f
e r n e s d ood t . Wie was de gever? In de gewone verklaring
schuilt eene vergissing. Het blijkt uit de bijgevoegde wapens dat
het van niemand anders afkomstig kan zijn, dan van den welbe-
kenden Johan de Ligne, graaf van Aremberg en zijne gemahn,
Magaretha van der Marek, ’t Is dan, drie jaar na zijn’ dood,
eerst in de kerk geplaatst. Maar wat wint het niet in belangrijk-
heid! ’t Was in 1568. De opstand was in vollen gang en nam
dagelijks een meer dreigend karakter aan. Lodewijk en Adolf van
Nassau bedreigden het Noorden. Hoogstraten zoü Brabant aan-
tasten, een leger der Hugenooten Artois, de Prins verzamelde in
het Kleefsche zijn leger. Aremberg, op dat tijdstip in Frankrijk,
aan het hoofd der Spaansche troepen, om de Hugenooten te be-
strijden, werd haastig teruggeroepen, om zijn landvoogdij te gaan
beschermen, -c- zelf zou hij bij Heyligerlee het leven laten. —
Stellen wij, dat hij in deze zorgvolle dagen het kerkglas ontwierp,
dan krijgt de keus van het onderwerp een hooge beteekenis.
Dan is het een vingerwijzing, hoe de graaf van Aremberg de zaak
van koning en godsdienst wil verdedigd hebben. Trouwens, Alva
had zulk een opwekking .waarlijk niet noodig! — Of gaf, na Arembergs
dood, zijne weduwe dit glas, dan leest gij er de goedkeuring
in van het bloedig werk des beuls, waarmee Alva op die poging tot
verzet het veelbeteekenend antwoord gaf. — Onschuldig is daaren-
tegen de bedoeling van het glas No. 24, waarin Arembergs neef,
Filips van Ligne, door denzelfden kunstenaar reeds in 1559 de
daden van zijn’ schutspatroon, den diaken Fippus, deed verheer-
lijken. Maar in 59 was ’t ook nog een betrekkelijk kalme tijd ! —
Twee andere glazen hebben ons weer een gansche geschiedenis te
verhalen. Het eene (No. 8) is gesehilderd door Wouter Crabeth,
het andere (No. 22) door zijn’ broeder Dirk. Beiden behooren bij
elkander, gelijk zij juist tegenover elkander staan. ’t Was in
1566. De beeldenstorm had gewoed en -äj ’t laät zieh begrij-
p e n ! — de ergernis en verbittering der vrome Catholieken was
er in hooge mate door opgewekt. Niet overal evenwel had het
gepeupel de kerken geplunderd en geschonden. Meermalen had
de overheid in stilte de beeiden doen wegnemen. Zoo was ’t
ook in Woerden gegaan. Maar hertog Erik van Brunswijk, de
pandheer der stad, die toen op zijn slot Liesveld vertoefde, had
het met verontwaardiging vernomen, en toen de kerkmeesters
van Gouda hem verzochten, hun ook wel een glas te willen
schenken, was hij terstond bereid, en ook het onderwerp was spoe-
dig gevonden. Onder den indruk der beroeringen koos hij d e
s t r a f van d en t e i n p e l s c h e n d e r H e l i o d o r u s , die d o o r