laatste schuit te Naarden kunnen zijn, want de wandelaar kwam
op het harde voetpad nagenoeg even vlug voort, als de wagen
door het mulle zand. En onder het woeden van het onweer was
toch het doorrijden niet raadzaam geweest; na het aftrekken
van de bui was de weg nog lang voor rijtuig onbruikbaar.
Nu heeft de opening van den Oosterspoorweg de liefelijke
kwartieren van Eemland en Gooiland als onder de poorten van
Amsterdam getrokken. Nu gaat er naauwelijks een zomerdag
voorbij, nu breekt althans geen zomer-Zondag aan, waarop geen
zwermen van Amstelaren zieh opmaken, om de talrijke schoon-
heden te gaan genieten, die de nieuw gewonnen voorsteden te
smaken geven. ’t Was in de omstreken van Haarlem, ’t was in
Zeist en Driebergen, ’t was ook in Yelp en Oosterbeek wehte
merken, naar men zegt, dat de stroom der uitstapjes makende
Amsterdammers een nieuwe bedding had gevonden! Trouwens,
Hilversum en ’s Gräveland, Baarn en Soestdijk waren van ouds
in de hoofdstad welbekend. Menig gezin bragt er de zomer-
maanden door, tal van statige buitenverblijven en vriendelijke
optrekjes behoorden aan Amsterdamsche familien. Wie tijd en
geld beschikbaar had, vond er voor het schoone seizoen een
heerlijk lustoord, maar voor kleine uitstapjes was de reis te ver
en te kostbaar, te vervelend ook, zelfs al was er, sints de dagen
van Ferdinand Huijck, door den aanleg van kunstwegen een
groote verbetering gekomen. Hilversum en ’s Graveland, vroeger
alleen per trekschuit of per rijtuig bereikbaar, wonnen iets bij
den aanleg van den Rijnspoorweg. Tot Vreeland toe kon men
daarvan gebruik maken, maar dan kwam de „diligence” , de
geele glazenwagen van Buwalda, die längs een’ der leelijkste
wegen van ons vaderland, längs den open, rooden puinweg over
Kortenhoef, den huisvader Zaturdagmiddag naar de zijnen voerde,
om hem Zondagavond of uiterlijk Maandagmorgen weer op te
nemen en hemge r adbr a akt en doofgerammeld, te Vreeland
afteleveren. —- Baarn en Soestdijk waren nog moeijelijker te ge-
naken. ’t Ging met den wagen van Floor over Diemerbrug,
Muiden en Naarden, door het vlakke land längs de regte v a a rt,
tenzij men de trekschuit koos, op de regte vaart door het vlakke
land. Eerst als Naarden achter den rüg was, werd het landschap
beter. Maar ’t was dan nog een lange rid, en had men de
schoonheden tusschen Naarden en Laren genoten, dan volgde
de eindeloos lange streek der beide Eemnessen, eer men met
volle teugen de heerlijkheid mögt smaken van den breeden,
vorstelijken straatweg, die van het Eemnesser tolhek leidde naar
het deftig Baarn of het liefelijk Soestdijk. Ach, wat was er door
de kleine raampjes der bekrompen diligence van die heerlijkheid
eigenlijk nog te zien!
In dezen stand van zaken was de opening van den Centraal-
spoorweg eene aanwinst. Van het station S o e s t was het Baarn-
sche bosch met zijn’ prächtigen omtrek althans gemakkelijker te
bereiken. Op sommige treinen reed een omnibus, en wie den
weg te voet wilde afleggen, behoefde zieh den togt door het
landelijk dorp met zijn uitgestrekte, golvende bouwvelden en
zijn reeks van sierlijke villa’s, noch de wandeling door de trot-
sche beuken- en sparrenlanen te beklagen. Maar ’t bleef toch
nog altijd een tamelijk lange en kostbare reis, en wat kon het
brandend heet zijn op den verblindend witten stationsweg, tusschen
de k ale, stuivende zandheuvels, bij den aanvang van den too-t
een ongewenschte brijberg, aan het einde een hoogst onwelkome
toegift, als ter herinnering, dat hier beneden geen onvermengd
genot is te wachten!
Het aloude Amersfoort hoorde zijn kalme rust wel door het
gillen der stoomfluit verstoren , en längs den sierlijken kring zijner
rijkbeplante wallen zag het de „tweelingbaan” zieh uitstrekken.
Zelfs kreeg het een station, voor wien het behagen mögt daar
uit te stijgen, maar tot zöover vloeide de groote stroom der
zomerreizigers niet, Geen wonder! Bij beperkten tijd bood Baarn
en Soestdijk den wandelaar meer. Alleen wie zieh daar wat lan