46 HET SCHOUTAMBT VOOEST.
uit. De kerkgift en het markerigterschap hieven Verbünden aan
den h o f t e Vo o r s t , waarbij het erve h e t H o e n was gevoegd.
Maar toen dat erve in 1756 te koop werd aangeboden, werden
daarop de regten van den ouden hoofdhof gelegd. Zoo kwamen
zij in het bezit van den baron Schimmelpenninck. De hof te
Voorst verloor zijn’ naam en bleef sints als d e B o n g e r d be-
kend. Er bleef niets van over, dan een menigte van oud muur-
werk in den grond, dat bewijst, hoe uitgestrekt het gebouw
vroeger moet zijn geweest. In 1762 werd het goed gekocht door
den Heer van Broekhuizen; thans is het een buitenplaats en
behoort het den Heer Sloet van de Beele, die in een doorwrochte
verhandeling de geschiedenis van den merkwaardigen h o f te
V o o r s t heeft behandeld.
Het schoutambt Voorst strekte zieh ook over de dorpen Wilp,
Terwolde, Twello en Nijbroek met hun buurschappen uit. De
kleistreek längs den IJsei behoorde deels aan de Heeren van
Nijenbeek, deels aan die van Sinderen, die ook vikarijen in de
kerk te Voorst hadden gesticht. De zandgronden, met bosschen
en bouwlanden, weiden en heidevelden, waren gemeenschappelijk
eigendom der marken, behoudens de verpligtingen, die zij tegen-
over den landsheer hadden te volbrengen. Naar het schijnt had
dit deel der Veluwe oorspronkelijk aan de graven van Zutfen be-
hoord en was h e t, tegelijk met dat graafschap, aan de graven
van Gelre gekomen. Dien vorst moesten in onderscheidene vormen
en onder verschillende namen, schatting en cijns worden
opgebragt. Het blijkt, dat het schoutambt Voorst een der welva-
rendsten van de Veluwe was. In een buitengewone schatting in
1499 betaalde het 150 carolusguldens. Barneveld alleen gaf meer
(190 carolusguldens), sommigen even veel, de meesten minder.
In 1500 betaalde ’t voor ’s hertogen welkomst 325 carolusguldens;
in 1501, ter voldoening van den hertog van Lotharingen,
322 guldens, en in 1519 moest het 1000 goudguldens opbren-
gen, terwijl de overige ambten op de Veluwe doorgaans vrij wat
minder hadden te voldoen.
In den naam van den landsheer werd ook de vierschaar geHET
EONDGAAND LANDGEEIGT DER VELUWE. 47
spannen, en h ie r, onder de oude linde, heeft zeker in ouden
tijd menig gerigt gezeten, toen het nog, naar regt en wet , bij
schijnende zonne en onder den blooten hemel gehouden werd.
Later was de kerk de plaats voor zulke zamenkomsten. Nog
tot in Mei van het jaar 1810 zag linde en kerkgebouw een pleg-
tigheid, die uit lang verloopen dagen was overgebleven tot op
dien dag toe. Het rondgaand landgerigt der Veluwe hield er zijn
zittingen. Behoorlijken tijd vooraf, driemaal veertien dagen, was
’t aangekondigd, — v e r k e r k e s p r a a k t , gelijk het min of meer
barbaarsch werd genoemd, — en den avond te voren was hier
een groote schare bijeen; de schout, die van ’s Heeren wege had
toe te zien op de rigtige behandeling der zaken, maar geen stem
had in de bijzondere gedingen; de fiskaal, die de boeten had in
te vorderen; een viertal aanzienlijke eigengeerfden, die in ’t gerigt
zitting moesten nemen; de eigenaars der omliggende buiten-
goederen, die hun gasten kwamen ontvangen; verder nieuwsgie-
rigen en belangstellenden, die tijd genoeg hadden om te komen
kijken, en de dorpsjeugd, die bij zulke gelegenheden nooit ont-
breekt. Tegen den avond verkondigt een stofwolk op den zand-
weg van Apeldoorn, dat er wagens in aantogt zijn. Daar komt
de koets, met vier paarden bespannen, waarin de landschrijver is
gezeten met de drie advyseurs, die met de vier eigengeerfden
het gerigt zullen uitmaken. Daar volgen de boerenwagens met
de practizijns, die verlof hadden den togt te volgen en hun dien-
sten als advocaten te verleenen. Paarden en boerenwagens zijn ge-
leverd door het schoutambt, waar ’t gerigt moet plaats hebben.
Wanneer nu de gastheeren met hun gasten waren vertrokken,
keerde alles op het plein tot zijn rust terug. Maar den volgen-
den dag begonnen de zittingen van het gerigt. Naar oude wet
en zede zette men zieh aan een tafel in de open lucht, om die
al spoedig te verwisselen voor d e .k e rk , waar alles in gereedheid
was gebragt. Evenwel niet, dan nadat de schout, die ’t gerigt
spande, vooraf een aantal formules had uitgesproken. Hij vroeg
een oordeel, „of hij mögt rigten en gigten” , waarop het ant-
woord luidde: „ja, nademaal ’t gerigt behoorlijk in alle kerken