DIEPENHEIHS OTJDSTE HEEEEN. 353
der de heerschappij der magtige naburige landvorsten gebragt.
De bisscboppen van Utrecht breidden op die wijze hun wereld-
lijk gebied allengs uit en wisten voor en na Groningen, Drenthe
en Overijsel, behoudens enkele uitzonderingen, aan hun gezag
te onderwerpen. In dit deel van Overijsel duurde ’t evenwel
gerannen tijd , eer zij over een goed afgerond en wel aaneenge-
sloten geheel den scepter voerden. De Heeren van Almelo ble-
ven zelfs ten allen tijde hun onafhankelijkheid bewaren. Enschede
behoorde den grave van Solms, en tusschen het aan den bis-
schoppelijken stoel sedert lang onderworpen deel van Twenthe,
waarvan Oldenzaal de hoofdplaats was, en het grondgebied van
het Sticht rondoin Deventer, lagen de bezittingen der onrustige
graven van Goor, en tot in de 14äe eeuw de goederen der
vrije Heeren van Diepenheim. Had hun gebied behoord tot de
landstreek, die Keizer H e n d r i k in 1046 aan bisschop Ber -
n u l f u s schonk, en waarin als een der grensplaatsen W e s t e r i l e
(vermoedelijk We s t e r f l i e r bij Diepenheim) wordt genoemd,
dan heeft die gift op den duur het bedoelde gevolg niet ge-
had; althans, wanneer in de geschiedenis Heeren van Diepenheim
optreden, beschouwen zij zieh en worden zij ook erkend
als vrije bezitters van het goed. Hoe zij dat zijn geworden,
is onbekend. Vermoedelijk zal ’t wel geschied zijn als elders.
Een aanzienlijk en invloedrijk eigengeerfde in de marke zal
zieh allengs allerlei regten hebben weten aan te matigen, die
oorspronkelijk aan de gezamenlijke gewaarden behoorden. Zoo
werd de markerigter H e e r , de hoofdhof der marke een ver-
sterkt kasteel, en de minder magtige markgenooten droegen hem
goed- of kwaadschiks hun bezittingen en regten over, om zijn
bescherming te genieten, zijn geweldenarijen te ontgaan. Of wel-
ligt ook verkreeg een of ander aanzienlijk persoon hier eene
aanmerkelijke oppervlakte woesten grond, dien hij onder verschil-
lende voorwaarden aan een aantal anderen ter bebouwing overgaf.
Een oude stamkroniek, vöör omstreeks eene eeuw in het licht
gegeven, spreekt van zekeren Bernardus, die de heerlijkheid
Diepenheim als erfgoed van zijn voorouders bezat en van den
23