hoe zij voor de bewoners der heerlijke eilanden in de stille Zuid-
zee tot een’ vloek zijn geworden door de zonden en de ziekten,
die zij er hebben gebragt!
Men zou ket dien onoogelijken walvischbaarden öiet aanzeg-
gen, dat zij zooveel hebben te verhalen. Stil en bescheiden staan
zij in lmn hoek, totdat hun tijd komt om aan de bewerking
te worden onderworpen, die hen met de beschaafde maatschappij
in aanraking zal brengen.
Het hoofdbestanddeel der walvischbaarden is dik, lang, sterk
haar, door een vetachtige stof vast ineen gekleefd en daardoor van
opmerkelijke veerkracht. Door kooking wordt het overtollige vet en
alle onreinheid verwijderd, de lenigheid en buigzaamheid verhoogd;
dan worden met scherpe messen strooken van de vereischte lengte
en dikte afgesneden; straks maakt de schaaf ze glad en eifen.
De groote stukken worden tot zweepen of wandelstokken bestemd,
wat afvalt doet in paraplui of keurslijf dienst. Hebt gij soms als
aandenken een Goudsche pijp meegenomen, gij kunt u hier van
een doorsteker voorzien. Knop en punt promoveren den baieinen
staaf tot wandelstok. De zweep eischt meer bewerking.
De eene wordt met katoen, de andere met zijde omwoeld, naar-
mate haar bestemming verhevener is. Anderen blijven glad en
worden met versierselen van gevlochten zilverdraad, agaatsteen,
metaal of hoorn voorzien. Eiders wordt de slag gevlochten, en
ook leidseis van wit of rood of blaanw koord worden er vervaar-
digd. Voor de stukrijders der artillerie zijn körte, dikke baieinen
met lederen slag een vereischte. Zulk een zweep gaat althans
niet voor' sieraad mede! Enkele bijzonder schoone exemplaren
van het fabrikaat worden afzonderlijk bewaard. Er zijn merkwaar-
dige stukken van zoogenaamd b o n t baiein bij, dat sierlijk en
regelmatig zwart en geel is gestreept en zeldzaam wordt, omdat
het alleen bij zeer oude visschen voorkomt.
Längs den wand ziet gij in een aantal getuigschriften en me-
dailles op tentoonstellingen gewonnen, het bewijs, dat de ver-1
diensten dezer fabriek eene billijke erkenning hebben gevonden.
En nu hebben wij te 'Gouda genoeg gezien. Wij vertoefden
in een plaats, belangrijk om hare geschiedenis, belangrijk om
hare industrie, belangrijk bovenal om het kunstgenot, dat zij
heeft aantebieden. De stad heeft haar’ tijd gehad van hoogen bloei,
ook dagen van kwijning en achteruitgang zijn gekomen. Betere
tijden kwamen, en de toekomst kan zij vertrouwend te gemoet
gaan. Aan opgewektheid en leven ontbreekt het er niet. Haar
hoogere burgerschool en haar latijnsche school bieden haar beschaafde
jongelingschap de gelegenheid tot ontwikkeling, haar
lagere scholen worden voldoende genoemd, de schoone kunsten
worden er niet veronachtzaamd. Haar arbeidende bevolking vindt
er werk en brood. Bedelaars weert zij van haar straten, maar over
haar kranken en hulpbehoevenden ontfermt zij zieh, en armoede
tracht zij; :te voorkomen. Ging menig tak van nijverheid achter-
u i t , welnu, als het tij verloopt, moeten de bakens verzet worden.
Voor het oude, dat zijn’ tijd heeft gehad, kwam het
nieuwe. Onze beste wenschen voor Gouda, onze bede om een’
günstiger gezondheidstoestand, door goed drinkwater, energie
en matigheid. De spoortrein voert ons weg; de kerktorens
en de fabriekschoorsteenen verdwijnen voor ons oog. De herin-
nering aan wat wij gezien hebben, blijft. En de goede stad van
ter Gouw geve bij voortduring aan ons vaderland geleerden
als haar Erasmus, kloeke zeevaarders als haar gebroeders de
Houtman, kunstenaars als haar Crabeths, dichters als haar van
Alphen, staatslieden als haar Beverninck, natuurkundigen als
haar Nicolaas Hartsoeker, geschiedvorschers als haar Hendrik
van Wijn en de Lange van Wijngaerden. En wat haar verder
lot ook zij, worde ’t altijd aan haar bewaarheid, wat zij trouw
en fier in haar wapenspreuk schreef:
P e r As p e r a ad A s t e r a .
Do o r s t r i jd t o t h e e r l i j k h e i d .