van den overledene vermeldt. Ter weerszij staat een doodshoofd,
met vergnlde plnimen eenigszins zonderling versierd en rüstend
op gekruiste doodsbeenderen, terwijl van boven twee zwarte vlag-
gen met gouden franje aan lange stokken ver vooruitsteken.
’t Geheel is zorgvuldig onderhouden, maar maakt met zijn’ bonten
praal geen’ zeer verbeffenden indruk. Het prijkte vroeger in de
kerk te Voorst, boven den grafkelder der Schimmelpennincks,
maar werd weggenomen en geborgen, toen in den tijd der pa-
triotten de nieuwe beeldenstorm begon tegen alles, wat aan de
gebate geboorte der aristocratie herinnerde. Zoo kwam het op
een bovenkamer op den Nijenbeek.
Wie nu niet duizelig is, kan van den omgang een heerlijk
uitzigt genieten. Hij kan de torens van Zutfen en van Devente
r zien, benevens die van een aantal dorpen. Hij kan den blik
laten wijden over vruchtbare velden, digte bosschen, welvarende
hofsteden en vriendelijke buitenverblijven. Hij kan bet witte
huis van bet landgoed d e P o l l tusschen de breede lijst van don-
ker groen geboomte beider zien uitkomen en den loop van den kron-
kelenden IJsel volgen, om welvoldaan van den gfijzen Nijenbeek
met zijn sterke muren en zijn belangrijke herinneringen te scheiden.
En volgen wij den weg längs den IJsel, met zijn snelvlietend
blaauwgrijs w a te r, waarop de kronkelende dijk ons menig aardig
riviergezigt vergunt, dan zien wij nog lang den fieren bürgt zieh
spiegelen in den stroom, dien hij voor eenwen bescnermen en
bewaken moest — ook onveilig maken en afsluiten, naar de
kans des oorlogs het meebragt; Ä- dien hij nog versiert, gelijk
hij daar ligt met zijn strenge lijnen en emstige tinten tusschen
de breede kruinen der eiken en linden, een uitnemende stoffering
van het vriendelijk Hollandsch landschap, een getuige van tijden,
die, Goddank, voorbij zijn. Deze weg brengt ons een weinig
boven d e n Z u t f e n s c h e n b o e r op den straatweg, dien wij
bouden tot Voorst. Vandaar naar Zntfen terugkeerend, is het aan
te bevelen, den grindweg te kiezen. Dat geeft vooreerst afwisse-
lin g , en het vracbtbaar kleiland heeft zijn eigenaardige schoonheid.
Bovendien, de weg voert ons, op ongeveer een half uur afstands
van Voorst, längs het gehucht S in d e r e n en het voormalig
kasteel van dien naam, wiens eigenaars in deze streek rijke
goederen en grooten invloed hadden. Het was een zeer uitge-
strekt leen van het vorstendom Gelre. Drie gebroeders van Sin-
deren hebben wij reeds ontmoet als medegeregtigden op den
Nijenbeek, bij de opdragt van dat kasteel aan graaf Eeinoud in
1296. Ook in de twisten tusschen Reinoud I II en zijn’ broeder
Eduard speelde het een rol. Heer Willem van Synderen koos de
partij van Eduard en werd in 1360 vervallen verklaard van alle
leenen, die hij van hertog Reinoud hield, behalve het slot Sin-
deren zelf, waaromtrent nog geen uitspraak gedaan was. Wel
had hij het als een open hüis opgedragen aan den Heer van
Bronkhorst, om diens bescherming tc winnen, maar zijne neven
Gérard, Dirk en Hendrik van Hackfort, die ’t reeds in 1356
aan hertog Reinoud hadden opgedragen, — wanneer zij ’t name-
lijk in hunne magt kregen! — maakten er zieh nu werkelijk
meester van en hielden het in bezit. Zij bleven aan Reinoud trouw
en weigerden, den nieuwen hertog te erkennen. Eduard belegerde
en nam het slot, dat hij in 1362 schonk aan die van Zutfen, om
met den afbraak hun vestingwerken te versterken. Het huis werd
later weer opgebouwd, het leengoed verwisselde herhaaldelijk van
eigenaars en werd menigmaal gesplitst. In de 17^e eeuw was het nog
groot genoeg, om in drie belangrijke goederen verdeeld te worden.
Er moet in dien tijd een groot slot hebben gestaan, waardig en
geschikt, om het hoofdkwartier van prins Willem I II te zijn.
In de vorige eeuw was het een vierkant en niet zeer oud
huis. t Is tegenwoordig in een boerderij veranderd, maar de grach-
ten zijn nog te onderkennen en omsluiten nog een laan en boom-
gaard. Tot voor körten tijd behoorde het aan de familie Sloet,
maar sedert is het in andere handen overgegaan.
De registers op de leenbrieven vullen een aantal folio veilen,
waarin, voor wie tijd en lust heeft, nog een aantal bijzonderhe-
den zijn te vinden, voor geschiedenis en genealogie van belang.
Tot ons bestek behooren zij niet meer, maar de herinnering aan
het eens zoo rijke en magtige Sinderen mögt hier niet ontbreken.