in het koor geplaatst (No. 18), is door twee hoogbejaarde Goud-
sche regenten geschonken tot versiering der kerk. Het onderwerp
is, de z e n d i n g d e r J o h a n n e s j o n g e r e n t o t J e z u s en
Jezus’ antwoord op de vraag: Zi j t gij h e t di e k ome n zou?
terwijl in een tweede tafereel d e t e r u g k e e r d e r d i s c i p e l e n tot
h u n ’ g e v a n g e n me e s t e r i s voorgesteld. Wie de ontwerper en
Schilder van dit schoone kunststuk is, schijnt onzeker. Sommigen
noemen Dirk Crabeth, auderen diens uitstekenden leerling Donk
als den Schilder, terwijl de nog bewaarde teekening den naain
draagt van Christ. Pierson; maar deze leefde mim een eenw later
en heeft eenige glazen hersteld. Die teekening is dus kopie. Daar
was nog een glas voor het koor bestemd, maar niet afgeleverd.
De kanunniken van den Dom te Utrecht hadden er een beloofd
in 1557, mits de „fabriekmeesters” te Gouda dit beantwoordden met
een glas van den Dom „en anders nijet” . De glasschilder Jan
van Zijl had in 1556 aangenomen, er een voor de „eersame
Kerckmeesters van der Goude” te vervaardigen voor 24 carolns
guldens, terwijl een burger van Utrecht borg was gebleven voor
de uitvoering. Van het een noch het ander schijnt iets gekomen.
Welligt heeft van Zijl zijn verpligting niet kunnen volbrengen,
of was het glas van 24 gülden niet naar ’t genoegen der kannn-
niken, zoodat ook het hunne achterwege bleef. — De kanunniken
van St. Salvator te Utrecht maakten het beter. Zij schonken in
1564 een prächtig glas, dat J e z u s ’ g e b o o r t e voorstelt en door
Wouter Crabeth is geschilderd. Het wordt onder No. 12 aange-
wezen en heeft 'ongelukkig reeds veel geledenj S i Zoo pronkten
evenwel reeds in 1557 een vijftal groote geschilderde glasramen
in het koor, waarvan althaus vier van uitnemende Verdienste. In
hetze] fde jaar ontving d e . kerk het eerste glasraam buiten het
koor (No. 7). Een koninklijk geschenk! Het besloeg nagenoeg
de ruimte van het gansche hooge en breede N. kruispand, ’t had
een grootte van 8054 □ voet en werd gegeven door koning
Filips II. Hij zelf ligt er geknield nevens zijn gemalin, Maria
van Engeland, en had als onderwerp opgegeven, voor het bene-
denvak de i n s t e l l i n g van h e t H. A v o n dma a l , voor het
bovenvak d e i nwi j d i n g van d e n t emp e l d o o r Sa l omo .
Het bovenvak is in 1790 door hagelslag vernield en door witte
ruiten vervangen. Het benedenvak is nog bewaard en van treffende
schoonheid; ook de teekening van het vermeide gedeelte bestaat
nog. Jammer, dat het|ontsierd wordt en werd door de menigte
witte strooken, waarop’staat uitgedrukt, wat ieder zegt, wat alles
beteekent. Maar karakteristiek! Reeds van ouds werd het ver-
moed, dat dit aldus aan Dirk Crabeth was opgegeven. In zijn andere
werken vindt men dezen misstand niet. En is dit vermoeden
niet ten volle bevestigd door de nasporingen van Bakhuizen
v. d. Brink, Gachard, Motley, Prescott e. a., die ons Filips doen
kennen als een uiterst voorzigtig man, die tot de geringste bij-
zonderheden wil regelen, de staatsstukken overdekkend met kant-
teekeningen, afdalend tot in de kleinste nietigheden; uit zorg voor
het welzijn zijner onderdanen bevreesd om iets aan anderen over
te laten, bevreesd vooral voor het vrije woord en de vrije gedachte,
— de man, die in zijn ontzaggelijke eeuw den indruk
maakt van een Rip, die eendeneijeren heeft uitgebroed, en in
doodsangst is nu zij haar broedsel stoutmoedig te water ziet
gaan? Vinden wij hier niet denzelfden Filips, die niets wil over-
laten aan de fantasie, maar zeer naauwlettend zorgt, dat zijn
onderdanen^ die zijn kerkglas zien, ook volkomen juist weten,
wat zij er in zien en wat zij er bij denken moeten? Dat Filips,
de verdediger des geloofs, niet zonder bedoeling de inwijding des
tempels koos, en in Judas den verrader, die uit de opperzaal
heen gaat, de toenemende reformatorische beweging heeft willen
kastijden, laat zieh ligtelijk denken. — Het groote, uitstekend
bewaarde glas daartegenover, in het Z. kruispand, (No. 23) is een
gift van Filips’ zuster, de landvoogdesse Margaretha van Parma.
Zij koos El i a t e g e n o v e r de B a ä l s p r i e s t e r s op d e n b e r g
K a rm e l voor het bovenvak, d e v o e tw a s s c h i n g d o o r J e z u s
voor het benedenvak, terwijl ook zij zelve, knielend voor een’ bid-
lessenaar, met hare patrones St. Magaretha is afgebeeld. Heeft
zij met de opgave van de voetwassching welligt willen aandringen
op nederigheid en dienende liefde bij de geestelijkheid, wie met