waar wij staan, stellig reeds voor meer dan duizend jaren een
plaats der zamenkomst, een plaats des gerigts, een plaats der
aanbidding. Hier predikten de christenzendelingen — waarschijn-
lijk van de abdij van Prüm in de Ardennen uitgegaan — en
hier werd besloten, de nieuwe godsdienst aan te nemen. Straks
verrees op de van ouds gewijde en geeerbiedigde piek het chris-
telijk bedehuis. Aanvankelijk was ’t welligt een nederig, houten
kapelletje. Maar zeker dunrde t niet lang, of er werd een beter
bedehuis gebouwd. In 893 was er reeds een k e r k , al was dat
waarschijnlijk de tegenwoordige nog niet. De zware Romaansche
kerk en toren te Voorst, geheel van duifsteen opgetrokken, zijn
wel niet door eenvoudige landbouwers, maar door een magtige
en rijke corporatie gesticht! De abdij te Prüm zal wel bouw-
meesters en materialen geleverd hebben. Bij St. Goar aan den
Rijn had zij groeven van den kostbaren duifsteen, en aan mannen,
die den bouw besturen konden, ontbrak het haar niet. In
de l l ie , uiterlijk in de 12äe eeuw, moet de toren zijn gebouwd,
die nog onveranderd in wezen is. De kerk is sints veel veran-
derd en vernieuwd, het laatst in 1843, maar de muren zijn nog
van het oude gesticht. Van binnen zijn nog de voetstukken te
zien, waarop voor de hervorming de heiligenbeeiden stonden.
Koning Pepijn en zijne gemalin hadden omstreeks 762 het
klooster Prüm in den Eifel vernieuwd, dat in 720 door haar
grootmoeder Bertrade was gesticht. Het godshuis had aanzienlijke
bezittingen ook binnen de grenzen van ons tegenwoordig vader-
land, bij Oldenzaal en in Friesland, vooral in Gelderland, in de
Betuwe zoowel als op de Veluwe. Te Voorst bezat de abdij
negentien „mansen” (boerenerven), die jaarlijks een zekere schat-
ting van vruchten en geld moesten opbrengen en tweemaal in
de veertien dagen tot het verleenen van hofdiensten verpligt
waren. Het toezigt was opgedragen aan den meijer, die op den
hoofdhof — den h o f t e V o o r s t — zijn verblijf hield en wien
tevens het markerigterschap behoorde. De abdij had de kerkgift
— de aanstelling der pastoors. En ’t schijnt te Voorst een voor-
deelige plaats te zijn geweest. Althans, toen tusschen 1276 en
1281 van alle geestelijke inkomsten in het bisdom Utrecht de
tiende moest worden opgebragt voor een’ kruistogt naar het
Heilige land, bedroeg de tiende van het inkomen des pastoors
alhier vrij wat meer, dan dat van de meesten zijner collega’s
in den omtrek. De pastoor der St. Maartenskerk te Arnhem
(thans de St. Eusebiuskerk), zelf een der kloosterbroeders van
Prüm, had het opperbestuur. Geen wonder, dat de abdij haar
regten krachtig zocht te handhaven! Geen wonder, dat zij vooral
de benoeming van den pastoor te Arnhem in hare hand wilde
houden! ’t Was een langdurig proces, dat er over gevoerd werd,
toen in 1342 aan de St, Maartenskerk een pastoor werd aange-
steld, buiten haar weten en vergunning. Wat al geestelijke en
wereldlijke personen werden er in gemengd, van den paus af,
die de gift had gedaan! Niet alleen uit de Nederlanden, zelfs
uit Frankrijk en Engeland, uit Duitschland en Italie werden
adviezen ingewonnen, hooggeplaatste kerkvorsten en schrandere
regtsgeleerden te hulp geroepen. Stapels papier werden er over
volgeschreven, opophoudelijk werd er gereisd naar Avignon,
waar toen het pauselijk hof zieh ophield. Het duurde tot 1356,
eer de zaak in der minne was geschikt. Had de abdij' in deze
benoeming b e ru s t, het krenkte haar regten en deerde haar bezittingen
niet. Maar de omstandigheden bleven voor haar belangen
niet günstig. In het jaar 1574 vonden de visitatores de abdij
in diep verval, geestelijk zoowel al§ stoffelijk, en paus Gregorius
X III lijfde haar kort daarna in bij het aartsbisdom Trier. Van
de bezittingen hier te lande genoot zij geen inkomsten meer.
t Was allengs in ’t vergeetboek geraakt en achterwege gebleven.
Daarentegen waren die goederen me! meer dan 46000 Braband-
sche guldens bezwaard. Met verlof van den aartsbisschop van
Trier lieten de Staten van Gelderland in 1609 de eigendommen
der voormalige abdij ter verkoop aanslaan. Graaf Ernst Casimier
van Nassau Dietz kocht ze voor 2500 rijksdaalders en aflossing
der schuld. Willem Huijgen, burgemeester van Arnhem, eerst
s graven gemagtigde, werd in 1615 eigenaar van de goederen
te Voorst, en gaf ze, naar toemalig gebruik, als leengoederen