men des noods een’ vijand zou verpletteren, — maar de echte
gouwenaar is de lange pijp, regt van steel, klein van kop, fijn
van stof. „Er zijn eijeren in gebakken” , zegt het volksgeloof.
Deze pijp is het symbool der Hollandsche gezelligheid en kalmte ¿ggjjt
vreemdelingen zeggen, van de Hollandsehe huisbakkenheid en
langzaamheid. Zonder haar, — bijna zou ik zeggen: zonder de-,
zelve, —- kan de buitenlander zieh nog steeds evenmin den Holländer
voorstellen als zonder „trekschuyt” . Wie hier reisde, zag
de pijp en de trekschuit, en ’t behoorde onder zijn levendigste
reisindrukken, dat hij beiden gezien had. Beiden bragten het
hunne toe tot de vorming van den volksaard. Even onmogelijk
als het i s , in ' een trekschuit driftig te zijn, e'ven onmogelijk is
h e t, zieh kwaad te maken met een pijp. Gij wordt warm, maar
gij moet eerst uw pijp neerleggen, en hebt gij ’t gedaan, de
rede heeft de overhand reeds behouden en de vlaag is voorbij-
gegaan. Wie zoo woedend wordt, dat hij zijn pijp in stukken
werpt, die verkeert in een’ bedenkelijken staat van opgewon-
denheid. De te r dood veroordeelde, die, naar het volksverhaal,
met de pijp. in den mond naar de strafplaats ging, haar uit-
klopte en voorzigtig tegen den voet der galg zette, is de type
van koelbloedigheid. Wie het deed met een cigaar in den mond
en het „eindje” wegwierp, zou de type van ploertigheid zijn. —
De gouwenaar behoorde eigenaardig bij de luifels, waaronder
onze vaderen zoo kalm en rüstig zieh neerzetten, om met den
buurman een praatje te maken of het d o l c e f a r n i e n t e te
genieten, als de dagtaak was volbragt. ’t Was zoo zalig, de
langzaam opstijgende wolkjes na te oogen. En wie wat te doen
wilde hebben, die oefende f zieh in het maken van kunstige
kringetjes van den rook, en de geest had bezigheid, die ont-
spande zonder aftematten. De luifels en de stoepbanken verdwe-
nen. De toenemende drukte op straat deed die lästige hinder-
nissen opruimen. Het leven werd gejaagd, ongezellig. Ons ge-
slacht heeft geen’ tijd meer, om voor de deur te zitten, zoo
zegt men althans, — maar ’t vertoef in cafe’s en bierhallen schijnt
dan geen’ tijd te vereischen. De spoorwegen zijn doodelijk voor
de gouwenaars. Het jonge Holland verachtte ze diep, als de
zinnebeeiden van pruikerigheid. Reeds Hildebrand klaagde, dat
het pruttelend moffentuig en de cigaar ze verving. De Goudsche
fabrieken gevoelden het, de Goudsche bedelaarsbevolking legde
er getuigenis van af. Ook het buitenland droeg van de toenemende
kwijning de schuld; hier werd het fabriekaat buiten-
gesloten, elders zwaar belast. Tegenwoordig schijnt de „vader-
landsche” in het vaderland weer wat meer in eere te komen.
’t Jonge Holland is al wat ouder en kalmer geworden, en de
bestellingen voor het buitenland nemen weer toe. ’t Zou ons
van harte verblijden, al ware ’t alleen om den wille der werk-
lieden, die in de fabrieken een’ arbeid vinden, voor hun krachten
berekend, en een loon, dat wel niet overvloedig is, maar
dat toch in den laatsten tijd wat is verhoogd, en voldoende om
velen voor gebrek te bewaren, die onmogelijk ander werk ter
hand zouden kunnen nemen.
Wij zijn de stad dwars doorgegaan en gekomen in een enge
straat, aan wier einde de geestige torenspits oprijst, die van
het voormalig St. B a r b a r a Kl o o s t e r overbleef. Hier is een
pijpenfabriek. Yerwacht geen paleis der industrie, reusachtig van
omvang, met de rookkolom, die uit den hoogen schoorsteen
omhoog golft, als de banier van den toren der adellijke bürgt,
’t Is een gewoon burgerhuis. Veel ruimte eischt deze industrie
niet; stoom kan zij niet gebruiken; de meesten harer werklieden
houdt zij in hun eigen huis aan den gang. Deze fabriek is eene
der oudsten in Gouda. Sints in het begin der 17de eeuw het
vervaardigen van tabakspijpen hier werd ingevoerd, behoorde zij
aan dezelfde familie, die er nog het bedrijf uitoefent. Wi l l em
S t e v e n s begon haar omstreeks 1630. Wij treden de läge deur
binnen, een bekrompen gangetje door. Welwillend is ons toe-
gang verleend; de jongste compagnon der firma v a n d e r Wa n t
zelf geleidt ons; de oudste zal ons straks zijn Museum, zijn
heiligdom, toonen. Hier ligt de grondstof: fijne, ligtgrijze klei,
die vooral uit den omtrek van Maastricht afkomstig is. De oude
pijpjes, grof van klei, zullen wel gebakken zijn van den voor