A fdeel d°°r BetivEr den naam van Wynflok van
iv» * Maderaspatnam , met eene Hemelfchblaauwe
n 'ï 'in- Vrugt en ronde hoekige Bladen , aan gegeven
H oofd
STUK»
vindt. P l ü k e n e t i üs noemtze een Befie
draagend omwindend Boompje, met Wyngaard-
bladen, die van onderen Wollig zyn. Het ver-
fehilt van den Wynflok door den Kelk, de een-
bladige Bloem , het getal der Meeldraadjes en
dat het een Styl heeft. Het Kraakend Touw
van R u m p h i u s behoort tot deeze Soort niet.
ii. V.’O Bofchtouw met Hartvermige effenrandige
' Cid a,s. Bladen. Coratfoha*
Hartbladig,
Deeze is de Wynflok met rondachtige ongetande
Bladen en Trosjes van blaauwe Druiven
welken Pater P l umi e r in Zuid - Amerika
waargenomen heeft.
alyis. $3) B° rcht0Uw met Hartvormige, kaale,bor~
SicyeidfSt (lelig get ancle Bladen, en ronde Takjes.
Komkommerbladig.
Tot
(2) CUfus Foliis Cordatis integerrimis. Hid. Vids Folio fub-
rotundo, Uva. coryaibola, cxrulea. Plum. Gen j c ■’ to
f. 3. \ '
(3) Cis/us Foliis fubcordatis nudis , Setaceo - ferratis , Rain“
1« teretibus. Ibid. Cisfus Foliis fimplicibus nitidis. Jaco.
ulmer. 22. T. i s . Vitis Foliis dentatis. Plum . Ic. 259. f. 2,
Funis crepitans. Rumph: Amh. v. p. 445. T. 164. {. 1. Schu-
nambi Valli. Hori. Mai. VII. T . 11. Bryonia fcandens Foliis
oblongo - ovatis Sec. EKOWN. Jam. II. p. i 47. T. 4. f. 1 a
Biyonia alba geniculata, Viols foliis See. Sloan, Jam. 106,
Hifi. I. p. 23 3* T. I44, f. X. Raj. Sappl, )f7.
Tot deeze Soort wordt thans z o . wel het ijf.'
gewoone WestlndifcheBofchtouw, als de Kraa-
kende Toiiwe Struik van R ump h i u s en de Hoofd-
Schunambi - Valli van Malabar, betrokken. D e STtJK*
Heer Jacquin , dit Gewas alom in de We&
indiën overvloedig aan treffende , fpreekt ’er
dus van. „ Dèszelfs Houtige Stengen beklim-
j4 men zeer hooge Boómen, tot den Top to e ,
,, en Waterpas voortgaande geeveh z y hief
„ ep daar Takjes met Knietjes en andere en-
,, kelde , byna kaale Steelen uit. De Takjes
,, draagen Blad en Bloem. De Stengen, teil'
„ hoogfte geklommen , daalen weder naar deö
,, Grond , en , dien bereikt hebbende, fchie-
, , teh zy daar Wortels in , maakende duS
5, Stammen , welke door den tyd dikwijs zö
„ dik Worden als eens Menfchen Been» Dik,
s> nü , niet dan in Bosfchen gebeurende, be-
„ grypt mén lig t, dat iemand verfleld moet*
,, ftaan over de verwarring, welke dat Touw-
„ achtig famenweefzel maakt, zonder dat hy
,, dikwils de Bladen of Bloemen, die niet dart
„ in de top der fteunende Boonien zyn, Jcatt
,, onderfcheiden. M duren , Rotfen en fteilo
„ Heuvels, worden ’er op gelyke wyze van
„ bekleed , als door onze Ëüropifche Klyf ge-
„ fchiedt. De Bladen aan de Takjes zyt)
,, fpits , met bórftelige Tandjes , glad , ge-,
„ fteeld, doorgaans drie o f vier Duimen lang,
„ en naar het Verfchil der plaatfen övaalef
,, of Hartvörmiger. Öp Martenique, Waar van-
R 3, de