III.
"Afdeel.
v.
H oofds
tu k .
t l
Ceanothus
jémerisa~
KUS. Amerikaaniche*
C e a n o t h u s .
De Kenmerken, die dit Geflagt van de anderen
onderfcheiden, zyn, v y f gewelfde Bloemblaadjes,
van ecneZakswyze figuur, met eenen
Pypachtigen Kelk : de Vrugt een droog, drie-
hokkig Zaadhuisje, bevattende drie Zaaden.
’t Getal der Soorten is drie, uit ieder Werelds-
deel, buiten het onze, één, als volgt.
CO Ceanothus met drieribbige Bladen.
Men vindt deeze onder den naam van Evony-
mus van Nieuw Nederland , met Bladen der
Wyfjes Kornoelje - Boomen, voorgefteld en af-
gebeeld door den beroemden C o m m e l y n ,
en het fchynt ook de Karolinifche met Joben-
booms Bladen en kleine Vrügten, byna in
Kroontjes geplaatst, te zyn van P l u k e n e t ,
zo R a y oordeelt, verfchillende alleenlyk daar
in, dat de Bloemen, hier, uit de toppen der Steeltjes
voortkomen, en daar,uit de Oxels der Bladen.
Dit laatfte evenwel heeft ook in deez
e , aan het bovenfte der Takken, plaats; alwaar
zy Bloemtuiltjes uitgeeft, die langer dan
de Bladen zyn, zo onze Ridder aanmerkt.
Het
(1) Ceanothus Foliis trinerviis. Syst. Nat. XII. Gen. 266.
». iso. Veg. XIII. Gen. 267. p, 197. Mil l . Diiï. T. 86.
Du Hamel. Arbr. I. p. 13S. T. 51. Ceanothus Corymbis
Folio longioribus. Hort. Ups. j i . Aft. Ups. 1741. p. 77.
GRON. Virg. 3a. Celaftms Inermis Sec. Hort. CU ff. 73.
H.OÏEN Lugdbat. 435. Evonymus Novi Eelgii &c. Comm.
Hort. Amft. I. p. 167. T. 86. RAJ. Dendr. 69. Evonymus
Jujubinisfol. Carol. Pluk. Alm. 139. T. 28. f. 6, Trew. Ehret.
T, 54.
Het is een Heefter, die, in Virginie en ||ï*
Karoliha, itér hoogte vin drie o f vier Voeten, Afx^ £14
groeit, met zeer kleine , witte, vyfbladige , Hoofd»
Aaifswys’ géfehikte Bloemen, die niet ruiken; 8ÏU** .
hebbende taaije Takken met Olme-Bladen en
«en droog , tweekwabbig Zaadhuisje , 'als Van .
de W yn ru it, bevattende in ieder Hokje een
enkeld Zaad. Het heeft een dikken Wortel >
vin buiten rood. Mén hóemt het deswegen
Rood-Wortel en gebruikt het om te verwen.
Ook ftrekt het Afkookzel deëzer Wortelen, in
W a te r , de Wilden van Noord-Amerika tot
een Geneesmiddel voor Venus-Kwaaien. Hét
is zeer Tarnen trekkende van Smaalt. Ê h r e t
heeft een fraaije Aftekening van deeze Soort ge*
maakt, waar uit de driezaadigheid der Vrugtea
blykt.
(2 ) Ceaüothus met on geribde Eyronde Bladeih c
Door deh Höogleeraar J. B u r m a n n u s is
■ deeze voorgefteld en afgebeeld onder de C e y - fche*
ionfche Planten, Zyn Ed. gééft ’er den haam
aan van Ongedoornde Besjenboom, met .gekartelde
fpits -ovaaie Bladen, eh Trosjes vanroó-
de Besfen, die zuurachtig zoet zyn, 'du's veel
gelykende naar Aalbesfen. De Bloempjes zyn.,
zo
( l ) Ceanothus FoJ. ovatis énerviis. ïbid. Racèmis folio brè-- •
Vioribns. Fl. Zeyl. 98. Grosfularia Spihis yidua jscc. Borjsj.
Zeyl. i n . T. 48. Spirxa: Theophrasti fimïïis Frutóc ihdicus,
latiórè folio. PLUK, Alm. 3J0. T, 63, f, 2 ï Bubm.
Ind, p, 61.
II.Dg.EL, IV. STBS,