Afm * zecr taay » zonc^er Doornen of eigentlyke L e •
vr ‘ den , en met Bladen bezet, die met hunne
H oofd- Steelen het Touw omvatten, en dus hetzelve
STÜK* als in Leden verdeden. Deeze Bladen zyn
Ritt\te^‘ Lancetvormig, by den Steel breedst, en loo-
pen puntig uit, maakende de middel-Rib daar
aan een Klaauwier , gelyk' in weinige andere
Planten plaats heeft, waar mede het zig vasthoudt.
Het Bloeizel komt aan regelmaatige
Trosfen voort, gelyk in de Ligufter, beltaan-
de uit kleine witte Bloempjes, waar van eeni-
gen Besfen, wat grooter dan Peperkorrels ,
uitleveren, ’t Gewas kruipt door de ruigte o f
klimt by Boomen op, wordende meest aan den
Zeekant gevonden en ook tot Vlecht- of Bindwerk
gebruikt.
P E T I V E R I A.
Onder de Vierwyvigen komt dit Geilagt voor,
betwelke den Kelk vierbladig h e e ft , zonder
Bloemkrans, en een enkel Zaad , met omge-
boogene Baardjes gekroond.
Twee Soorten, beiden Westindifche, zyn daar
in opgetekend, naamelyk
£ ( i ) Petiveria met zesmannige Bloemen.
Petiveria He
jllliecta.'
Lookachti- ( i ) Petiveria Floribus hexandris. Syst. Nat. XII. Gen, 454.
6e> p. 257. Veg. XIII. Gen. 459. p. 2J8. Hort' Ctiff'. 141. Ups.
91. A3 . Stockholm. 1744. p. 287. T. 7. Pet. Foliis oblongo-
ovatis. Brown, Jam. 274. Verben* anr Scorodoni* affinis
anomala &c. SlÓAN. Jam, 64. Hifi, I. p. 172. Raj. Suppl.
2*7. TREW. Ebret. 33. T. 67.
De Rerke Lookreuk en Smaak , die in dit Hf.
Gewas heerfcht, geeft ’er den bynaam aan.
Dezelve maakt het Vleefch der Runderen, die Hoofd«
’er van gegeten hebben, in de Westindiën,9TUÏ<
alwaar het groeit, oneetbaar. P l u m i e r
heeft ’er den Geflagtnaam , ter eere van den
vermaarden P e t i v e r , weleer Apotheker te
Londen , die de Natuurlyke Hiftorie met de ‘
Afbeeldingen van zo veele zeldzaame Voorwerpen
verrykt heeft, aan gegeven. Uit Zaad,
dat nu ruim dertig Jaaren geleeden te Upfal
gezaaid we rd t, kwam een Gewas voort, dat
onze Ridder in Afbeelding gèbragt heeft en
omftandig befchreeven. De Steng , van dikte
als eene Pennefchaft, was twee Ellen hoog,
met eenige Lancetswys’ ovaale Bladen, effen-
randig, wederzyds groen, met Ribben en korte
Steelen. De bovenfte Takjes zyn allen Aairs-
wyze bezet met Bloemen, en krom, doch, na
dat de Bloemen uitgebloeid zyn , worden zy ,
van onderen a f, allengs regt. Zy zitten onge-
fteeld , ver van elkander , aan de Takjes, en
beltaan uit vier langwerpige Bloemblaadjes, wit
en f t y f , niet afvallende , wordende groen en
hard (*). ’ t Getal der Meeldraadjes, van dikte
als
(*) Dus hadt LlNNASUS hét Gewas, in de Stokholmfe Verhandelingen
op ’ t jaar 1744, befchreeven. Thans zegt zyn Ed,
dat het geen Bloemblaadjes, maat een vïetbladige Kelk heeft.
Men begrypt ligt, dat deeze Bloemblaadjes dus dsn Reik uit-
maaken.
G g 2