Ilt. ( 2 ) Nagtfchade met een gedoomde Heefter•
A fdeel, achtige Steng , Naaldswyze Doornen ,
Hoofd Hartvormige, ongedoornde een weinig uitstuk,
- ggguipte Bladen , de jonge Blaadjes als
^Solar.am P°eVe1% beftrOOld.
tomtntofum.
Nagtfcha-6 Van deeze , die tot Afrika of de Kaap bede.
hoort, wordt van den Ridder gezegd, „ dat de
j, Steng en de geheele Plant Wollig zyn, met
„ zeer dunne naakte Doornen: de Bladen Hart-
„ vormig , Romp , uitgegulpt, hebbende de
j , Rib byila alleen gedoomd, en die eerst uit-
j, komen aan den rand met een Violet Poeijer
,, van gefternde Haairtjes befprengd. De Vrug-
,, ten Goudgeel, van grootte als Aalbesfen.”
Hier wordt van den PTeer M u r r a y thans
bygevoegd (*), dat de Bladen wederzyds groen
zyn ; doch hoe kan dan de Afbeelding van
T r i u m f e t t i , onder den tytel van Afrikaan-
fe Gedoomde Nagtfchade , met gryze gegolfde
Bladen , hier ftrooken? ,, De Steng derzelve,
j, uit den groenen grysachtig, was byhem nooit
„ meer dan twee Ellen hoog geworden, geevende
» digt
(zj) Solarium Canle acul. Frut. Aculeis acerofis, Foliis cor-
datis inermibus fubrepandis , tenellis purpureo - pulverulentis.
Ibii. Sol. Caul. acul. frut. Fol. cord. villofis repandis , Caly-
clbus inermibus. Hort. Clijf. 61. RoYEN Lurdiat. 41 j. Sol.
Afric. fpin. Fol. canescente undulato. Triumf. Prol. 46. T.
6, Raj. Suppl. 355. Sol. Fol. Sc Caule fpinefis. Mor. Bias.
410. Sol. fpin. maxime tomentofum. Boc c. Sic. 8, T. j .
(*) Syst. Nat. Heg. XIII. p. 189.
„ digt by den Wortel een menigte van
ten uit, die met geelachtige dunne Stekel- v.
,j tjes bezet waren, en de Bladen bedekt metHooFD-
„ eene zonderlinge Kleur, als uit wit, geel en
„ groen, gemengeld.” febede.
De aanhaalingen zyh derhalve hier wat dui-
fle r , en deeze Soort fchynt zig niet duidelyk
van de voorgaande te onderfcheiden; te meer,
dewyl de Hoogleeraar A. v a n R o y e n geene
Soort met ongedoornde Kelken opgegeven heeft.
Ik bezit een Takje, dat tot de een of andere
behooren moet , als zynde betrokken tot de
Twaalfde Soort van B o e r h a a v e en waaf-
fchynlyk in de Leidfche Tuin geplukt. Die
Soort voert den tytel' van Jppeldraagende
Heejlerachtige Nagtfchade, met Bernagie - Bloemen
, het Blad Wollig en grys; de Steden alleen
gedoomd', en deeze maakt ook de Twaalfde
Soort by den Heer van R o y e n uit; duch
alzo de Kelk hier niet geheel ongedoornd is ,
zo zou het eer fchynen te ’behoorën tot zyne
Dertiende Soort , die tot de voorgaande van
onzen Ridder betrokken i s , en waar toe de
Leidfche Hoogleeraar de Vierentwintigde van
B o e r h a a v e t’huis brengt , welke den tytel
voert van Gedoomde gryze Nagtfchade, met
ultgefnèeden Bladen, een Bernagie-Bloem', en
geele Vrugten , die de grootte en figuur hebben
van een Hoender - Eytje (*j.
’t Ge-
( * ) Hoe grappige feilen de Drukpers veroirzaaken kan, die
hst