III. bruikt door T o u r n e f o r t . Dezelve maakt
n, ‘ hier den bynaam uit. Mooglyk is de Geflagt-
H oofd- naam daar van afgeleid. H e r m a n n u s hadt
stuk. deeze Soort genoemd Adhatoda der Ceylonee-
zen ; doch onder de Ceylonfche Planten zyn
meer Soorten van dit Geflagt ontdekt.
By B r e y n vindt men deeze Soort genoemd
een Boomachtig Indifch Gewas, misfchien naar
den Diótamnus gelykende, met Bladen van den
Amerikaanfchen Laurier. Elders vindt men het
een Boom geheten ; doch T o u r n e f o r t
heeft het zelfs onder de Kruiden o f laage Hee-
fters betrokken. De Malabaaren noemen hetzelve
Wanaepala. Door F A B R i c i u s i s h e t ,
wat de Bloem- en Vrugtmaaking aangaat, om-
ftandig befchreeven , en is gemeen in de Aka-
demie- Tuinen.
ii. # CO Jufticia die Boomachtig i s , met Lancets*
E?b“uum. T F ’ ovaale Bladen , en afvallende Blik-
Tcwfery* jes die fpits ovaal zyn , de Helm der
Bloemkrans agterover geboogen.
Aan deeze Soort wordt de Griekfche naam
Ecbolium, welke juist het zelfde als Adhatoda,
en
' (2) Jufticia Arborea ’, Foüis lanceolato - ovatis, Eraftcis
ovatis decïduis mucronaris &c. Fl. Zeyl. 17. Adhatoda Spic3
Jongis limJ Flore reflexo. Burm. Zeyl. 7. T. 4. f. 1. Carim-
Cuiini. Htrt, Mal. II. p. 31. T. 20. PLUK. Alm. 126. T
171. f. 4. Adhatoda Floris labio fuperiori anguftisfimo &c.
Tqbrnf, Injl, 17;. Burm. Fl, Ini. p. 7.
en dus Afdryvende , betekent, door een zon- UI*
derlinge verkiezing gegeven. De voorige n
Soort, bovendien , was reeds door R i v i n u s Hoofd-
dus genoemd, en van die eigenfchap , dat nog TUK*
meer is, vind ik ten opzigt van deeze niets gemeld.
De Hoogleeraar J. B ü r m a n n u s
geeft ’er , onder de Ceylonfche Planten, een
zeer fraaije Afbeelding van , en merkt aan,
dat het een Heefter is , met Houtige Steelen
en gepaarde Bladen , die glad en wederzyds
groen zyn. Aan ’t end geeft de Steel een zeer
lange Aair uit, met Bloemen , die tusfchen
Plaatjes voortkomen, welke met de Bloem afvallen
, indien dezelve geen Zaad maakt; zo
dat de Aair zig dikwils van boven alleen gebladerd
vertoont. Het zou de Carim - Curini van
IVlalabar zyn , welke door R a y Jndifche Hee-
Jler met Aairen van Gehelmde Bloemen, het
Zaadhuisje tweekleppig en tweezaadig, getyteld
is: doch uit het voorgaande fchynt de geftalte
der Bloemen niets Helmachtigs te hebben. Zie
hier, hoe de gezegde Heer F a b r i c i u s , ia
zyne optelling der Planten van den Helmftad-
fchen Tuin, dezelven befchryft.
,, De Bloemen , aan de enden der T akken,
„ in groote vierhoekige Aairen gefchikt, heb-
,, ben langwerpig ovaale Bloemplaatjes o f Blik-
,, jes, die regtop Baan en puntig uitloopen. De
„ Kelk is groen en zeer klein, eenbladig,
a, fpits, regtopftaande, vyftandig. De Bloem,
„ uit den groenen blaauwachtig en eenbladig,
C 3 „ heeft
II. deel, IV, stuk