III.
A fd e e l *.
v.
H oofds
t u k .
xxvit.
Rhamnus
btterogetieus.
Perfifche
lobenbooixs.
n u s afgebeeld zyn, onder den naam van Cey-
lonfche Rhamnus, met rondachtige gladde Bladen
en ruige Steelen met kleine Doorntjes, de Bloempjes
bruinrood, de Besfen zwart hebbende: maar
deeze is door L i n n ^e ü s t’huis gebragt tot
onze Vyftiende Soort.
(27) Wegedoorn ' met dubbelde Stekels , een
enkelden en een krommen; éénbloemige
Steeltjes op zig z e lf ; de Bladen ovaal ,
gekarteld, drieribbig, glanzig.
In Oostindie , als opk in Perfie, komt deeze
voor , die den naam van Perfifche Jobenboom
in ’t Kruidboek van G a r c i n voert. Z y
fchynt , volgens de befchryving , Overeen te
komen met den Rhamnus Lotus , zegt de
Heer N. L . B ü r m a n n d s , die aanmerkt,
dat ’er uit Oostindie nog verfcheiderley Soorten
van dit Geflagt overgebragt worden , welke
in Bladerloof grootelyks verfchillen, doch wegens
de onbekendheid der Vrugten niet naauw-
keurig' bepaald kunnen woorden. '
P H Y L I 6 A .
De Geflagtnaam is, met eenige verandering,
de Griekfche naam van den Alaternus, die,
zo B e l l o n i d s verzekert, de Philyka is van
T h e o p h r a s t d s . Geheel andere Gewasfen,
niet-
(27) Rhamnus Aculeis geminis , fimplici & recurvo, Fe-
dunculis Iblitsriis unifloris, Foliis OVStlS, lemiiatlS, trm6IVU9
liiddis. BUBM. Fl. Ind. p. 61.
niettemin, zyn in dit Geflagt begreepen, welke
de Ouden nooit gekend hebben, van de Kaap Dv<
afkomftig. H oofd-
De Kenmerken verfchillen van die van ’t STUK*
voorgaande weinig. De Kelk , die vyfdeelig
is en Trechterachtig, bevat v y f Schubbetjes,
welke de Meéldraadjes befchutten , en ’ de
Vrugt is een driezaadige Befie, onder de Bloem
voortkomende (*).
Tegenwoordig zyn ’er negen Soorten, alte-
maal Kaapfche Gewasfen, van bekend, als volgt.
(i_) Phylica met fmalle gekranste Bladen. p l'r ca
Hier wordt de Afrikaaniche Alaternoides van Heyachd*-
C o m m e l y n , met Bladen van Hey en witteEe> -
Mosachtige Bloemen, t’huis gebragt. In geftaï-
te gel y kt deeze veel naar de Protea linearis,
hier voor afgebeeld en befchreeven , doch de
Vyfdeeligheid der Bloempjes onderfcheidtze daar
van Volkomen. Op dezelven volgt een Kaüan-
jèbruin rond Zaadhuisje met drie Holligheden,
ieder bevattende een driekantig Zaad.
(2) Phy-
(*) Dit volgens de laatfte Uitgaave van liet Samenfte! der
Natuur. In Gen. Plantarum was aan dit Gellagt een Ge-
rr.eene Kelk, een eigen Kelk die dtiebladig is, en een één-
bladige Bloem of Bloemblad toegelchreeven.
( i ; Phylica Fol. linearibus verticilhtis. Syst. Nat. XII.
Gen. 26j. p. 180. Veg. XIII. Gen. 266. p. 156. Ph. fol,
ovato - linearibus. Hort. Cliff. 70. Royen Lugibat, 199. Alaternoides
Africana &c. CoMM. Hort. Amjl, II. p. 1. T. 1.
I I . D e e l , i v . S t u k ,