A fdeel.
v.
H oofdstu
k .
II.
Phylica
licoior.
Tweekleurige.
TIL
Phylicit
■'plumofa.
Gepluimde.
f2 ) Phylica met fmalle ruigachtige Bladen, de
gemeene Kelken korter dan de Bloem.
Deeze is een Heeftertje met Rysachtige ,
rosie, wit gewolde Takken, bezet met Blaadjes
als van de Taxis, die den rand omgeboo-
gen hebben , en van onderen eene witte Wolligheid.
Enkelde Hoofdjes komen aan de enden
der Takken, wier gemeene Kelk korter dan de
Bloem is , van buiten met vaale Haairtjes, en
beftaande uit Lancetswyze Schubben, die rood
gekield zyn. De Bloem is ruig door witte
Haairtjes, met een ftompen Stempel.
(3) Phylica met Elsvormige Bladen , de bo-
venjien ruig.
De aangehaalde Afbeeldingen, op deeze Soort,
verfchillen aanmerkelyk, ten opzigt van de
Blaadjes, welke in fommigen meer, in anderen
minder of geheel niet Haairig zyn. Com-
m e l y n fchryft, dat het Gewas op ppene plaat-
fen, in Afrika, drie Voeten hoog groeit; doch
de onderfcheiding van deeze Soorten is wat
duifter. Volgens de Afbeelding van P l u k e -
NE-
(2) Phylica Fol. linearibus pubescentibus , Calycibus’ cotn-
«nunibus Corolla brevioribus. Mant. 20*.
(3) Phylica Fol. lineati - fubulatis, fummis hirfutis. R oten
LutAbat. 199. Ricinus atborèscens Africanus &c. Sfb. Mus.
I. p. 38. T. 23. f. 4 , 5. Chamslea Afr. tricoccos Sec. Pluk.
Mant. 45. T. 342- f. 3. Alaternoides Afr. Rotismarini latio-
xe & pilofiore folio, Comm. Pr al. 63, T. 13,
P e n t a n d R I A. so l
n e t i u s zvn de Bloemhoofdjes zeer duidelyk , Hl.
met Pluimpjes gekroond. v.
„ „ „ Hoofd-
(4) Phylica met f malle, flompe, rauwe Bla-STUK%
den , en Wollige Bloemen aan 't end der iv.
™ ; 7 Phylica
la k k en . imberbis.
Ongebaar-
Hier wordt betrokken het Kaapfe Gewas ,de.
van B r e y n afgebeeld, ’t welk die Autheur
oordeelde naby te komen aan de Derde Sana*
munda van C l u s i u s , hebbende Wollige
Steden , Bladen en Bloemhoofdjes ; doch dit
verfchilt aanmerkelyk van het gene S eba noemt
Afrikaanfche Heide met witte Bloemen en Ros-
maryn - Bladen, wat de Afbeelding aangaat, die
echter waarfchynlyk ook naar een Takje gemaakt
zal zyn. Dezelve groeide maar een
Voet hoog.
(5) Phylica met f malle gekoppelde Bladen en v.
■ vyfhoornige Bloemen. sthJa‘,Ts.
Geftop-
Hier wordt thans de Chamcelea van den Hcog-peide.
leeraar J. B u r m a n n u s , met fmalle van onderen
gryze Bladen en Mosachtige Bloemen ,
t’huis gebragt. De twee kleine Stoppeltjes ,
b y
( 4 ) Phylica Fol. llnearibus obtufis fcabris, Flor. termïnall-
bus pubescentibus. Berg. Cap. j 1; Sanatnundse • tertia: Clufii
affinis. Breyn Cent. is . T. 7. Erica Africana &c. Seb. M us.
II. T. 49. f. J.
(5) Phylica Fol, linearibus ftipulatis, Flor. quinquecoraibus.
Mant. 2o8. Cham. Fof. anguftis , fiibtus incanis, Floribus
muscofis. BURM. Afr. 177. T. 43. f* 5.
■
1 m