III.
A fdefl.
VII.
H oofdstu
k .
Alcanna,
480 A gtmannige Heester.Si
was als voorheen bedoeld worde, ’t welk mooglyk $
even als eenige änderen, nu eens Stekelig voorkomt
dan niet , en misfchien hangt de Stekeligheid
wel daal* van af, dat men het tot
Boompjes laat groeijen , terwyl het aan de Ry-
zen , die uit den afgekapten Stoel fchieten,
geeh Doornen draagt. Dit zoude onze Ridder
bedoelen kunnen, wanneer by van de voorgaande
zegt, dat dezelve misfchien door de behandeling
zagter van aart gemaakt zy ( * J .
’c Gebruik 3 om zig een gedeelte van het
Lighaam, ja zelfs de Armen en Beenèn, meer
of min, met het Poeijer van de Alcanna - Bladen
roodachtig geel te verwen , is by alle
Oofterlingen , zo Turken als Perfiaanen , gemeen,
zegt Rumpöius, doch de Indiaanen,
die het niet behoeven tot Kleuring van de
Huid , verwen alleenlyk daar mede de Nagels
rood , en dit mogeh geen Slaaven of Slaavinnen
doen , wordende anders ftreng geftraft. De
Malei tfe Vrouwen houden ook veel Van de
Bloemen in ’t Haair te draagen, op de Slaaplieden
te ftrooijen , en by het Linnen te leggen
, ’t welk daar van een goeden Reuk bekomt.
Sommigen zyn ‘er, evenwel, waar aan
de Geür van deeze Bloemen niet behaagt.
Men wil, dat de Bruid in ‘t Hoogelied de-
Zelven bedoele, wanneer zy haaren Liefften éen
Tros
(* ) Affinis maxime fecjuenti, m forte culcurd njitior faótï.
£ f . Plant4 p. 4S8,
ö c T A N D R i A .
*ïros van Cyprus noemt, in de Wyngaarden of UI*
Lusthoven van Engeddi (*)* ^Fyn. L*
Nergens, ondertusichen, vind ik gewag van Hoofd*
het gebruik der Wortelen van dit Gewas: dan s™k.
dat de Arabieren van dezelven, gebrand zyh- Akam*é
de, hun Spodium zouden maaken , zo Avi-
c e n n a fchryft,• en dat menze inIndie gebruikt
om te blanketten. Dé meefte Autheuren (zelfs
T rillerus) houden voor den A lk a n n a -
iV o r t e ï , die rood verwt, den Wortel van heit
Kruid A n c h ü fa genaamd of Osfe-Tongè , in
ProvenceofLanguedokgroeijende. L i n N jE ü s ,
niettemin, geeft Winkelmiddelen van den Wortel
der Lawfonia op ( f ) . P ö m e t fpreekt alleenlyk
Van de geele of roode Kleur, die doof
de Oofterlingen üit de Bladen gehaald wordt ,
om huü Lighaam te kleuren , ëh zegt dat zy
'uit de Bésfen eeü zeer welriekende Olie póffen
, genaamd O l i e v a n C y p r u s , tot verzagting
der Zenuwen zeer bekwaam. Zie hier, wat
P l i n i u s daar van fchryft. ,, De C y p r u s ,
3i in Egypte , is een Boom, met Bladen vaii
,, den Jobenbóom en Koriander- Zaad, hebben*
de witte welriekende Bloemen. Déeze wor-
j, den in Olie gekookt en uitgeperst, welke
a men
(* ) HOOGEt. Kap. I. V. 14.
( t ) Alcann* verse Radix: Ung. rubr. potabile: Tinfturk
lubia : Öecoila rubra. Mat, M t i. doch dit was in ’t jadï
naderhand is Hasselquist in Egypte geweest en meldt
niets van liet gebruik of vertienng der Wortelen.
Hh
l ï . deii,. iv. Stuk.
■ ■ I KhïMzki mm l i l
W m
■ f - r 1
© s tip
b r
Ê É s l
m m t