m .
A fdeel.
v.
H oofdstu
k.
ii.
Musfanda
formofa.
Sierlyke.
(2) Musfenda, die ongedoornd is met enkelde
ongefteelde Bloemen.
Deeze Soort kwam den Heer J a c q u i n in
de Bosfchen by Karthagena voor , zynde een
flappe regtopdaande Heeder , zelden hooger
dan zes Voeten , met taai je lakken, die in
de geheele langte bezet zyn met Lancetvormige
Bladen , doorgaans vier uit één Knobbeltje,
zynde zeer ongelyk van grootte. Het
geeft tevens een Bloem uit, van ongevaar een
half Voet lang, die met het onderfte van haare
Pyp op een Vrugtbeginzeltje zit, dat met
een klein Kelkje gekroond is. Het bovenfte
van de Bloem fpreidt als een Ster , van v y f
breede Straalen , die van binnen Sneeuwwit
zyn , terwyl de Bloempyp, die ’er tot Voetftuk
aan dient, groen en ruig is. Dit maakt dat
het Gewas , rondom verfierd met zodanige
witte Sterren , een ongemeen Sierlyk aanzien
heeft. Bovendien geeven deeze Bloemen, inzonderheid
des nagts , een zeer aangenaamen
Reuk, naar dien der Anjelieren trekkende. De
Vrugt heeft een harden Bast, en bevat daar
binnen een week Vleefch, dat in Reuk, Smaak
en Kleur, veel gelykt naar de Pyp - Kasfie, en
waar in ook platachtige Zaaden leggen.
(3) Mus-
(z) Mas/tnda i net mis Floribus fesfilibus fölitarüs. Ibid,
Mant. JACQ* Amer. Hifi. 70, T, +8,
(3) Musfsenda, die gedoomd is , met de Bloemen
ongejteeld, by Tropjes. v.
Hoofd-
De Stam van dit Boompje, dat tien Voe-STÜ^
ten hoog is en gantfch niet fraay , is zelden Mufmia
dikker dan drie Duimen, en verdeelt zig dik-
wils , kort boven den Grond , in 1 akken , de.
waar van de langden den deun noodig hebben
van ander Boomgewas. By het end zyn de
dunde Takjes met vier fpitfe Doornen gewapend,
waar van zig aan de oude Takken ook
wel eenïg blyk vertoont. De Bladen zyn
Lancetswys’ ovaal, ongelyk van grootte, komende,
weinig by elkander, tusfchen die Doornen
en de enden der Takjes, by de Bloemtros-
fen , voort. De Bloemen zyn hier maar één
o f anderhalf Duim lang , en dus, op ver naa ,
zo groot niet als in de voorgaande , doch ook
witte Sterretjes maakende en met een aangenaamen
Reuk de geheele nabuurfchap vervullende.
Ieder Tropje bedaat uit vier zulke
Bloemen , waar van t’elkens, den eenen avond
één, den anderen een ander ontluikt, in de
Bloeytyd van dit Gewas , welke in Mey en
Juny is. De Vrugt kwam met die van dé
voorgaande in hoedanigheid overeen. Deeze
Soort is zo wel op Martenique, als by Karthagena,
in de Bosfchen, waargenomen.
M a t -
(5) Musfimi* Spinofa Floribus fesfilibus seggregatis. liid.
Manti 4.5. jACCe Amtr. Hifi. 7°- T- +9*
P 3
II. Deel« IV. Stuk.