III. De Heer J a c q u t n heeft deeze Soort in de
Aföeel. Westindiën waargenomen, gelyk L o e f l i n g
Hoofd dezelve in Zuid-Amerika ontdekt hadt. Het
stuk. js een Rankgewas, veel gelykende naar dat der
Braamboozen , zig wyd en zyd uitfpreidende,
en de Takken ook gedoomd hebbende. De
zonderlinge geftalte]!van de Bloempjes, naauw-
ïyks met woorden uit te drukken o f verftaanbaar
te befchryven , blykt in de zeer fraaije Afbeelding
, welke daar van, o f van een dergelyke
Plant, uit de Tekeningen van E h r e t is aan
’ t licht gebragt. Zy zyn klein, en de Bladen
taamelyk groot, aan de oude Takken fpits o-
v a a l, vier Duimen lang, aan de jonge Takjes
lancetvormig en kleiner. L o e f l i n g geeft
»er een Steng aan, van vier o f v y f Voeten hoog.
Euttnêria ( 2) Buttneria met logtige gladde Takken en
microfbyi- ongedoornde Bladen.
Kleinbiadi- j} eeze Soort, ook in de Westindien groei-
jende, heeft gedagte Heer aan onzen Ridder
toegezonden , die ’er van ze gt, dat zy bogtige
gladde Takken heeft, metenkelde, zydbladige,
horizontaale Doornen ; de Bladen overhoeks ,
ver van elkander , zeer ftomp , ongefteeld ;
geevehde veele Haairachtige Bloem Heekjes uit
de Oxelen. De Bloemblaadjes zyn fmal aan
’ t Grondftuk wederzyds gekwabd , vervat in
een
( z ) Buttneria Ramis fiexuofis lxvibus , Foliis inemubuï.
J d a n t. 207. ]ACQ; Hor t. T ,2 9 .
een vyfbladige uitgefpreide Kelk. De Vrugt^jWjV .
is aan alle kanten gedoomd. v.
H oofd-
M Y a S I N E. stuk.
De Bloem is half in vyven gefneeden en
famenluikende , gevuld met het Vrugtbeginzel,
dat eenen ruigen Stempel heeft; zynde de^
Vrugt eene eenzaadige Befie met een vyfhok-
kigen Steen.
De eenigfte Soort (1) is van de Kaap af- 1;
komftig, waar van zy den bynaam voert, zyn
de Afrikaanfche Palm , met ronde getan-Kaapfchc.
de Blaadjes, van P l u k en e t i u s getyteld.
Anderen geeven ’er Myrten - Bladen aan o f liever
van den Myrtillus, De Steng is Heefterachtig,
met verftrooide Takken. De Bloemen komen
, drie by elkander , uit de Oxels der Bladen,
op korte Steekjes voort, Z y zyn bleek,
met Tegelroode Vlakken, ruuw, gehaaird, ge-
flooten. De Meeldraadjes ftaan tegen de Slippen
over. De Stempel is als een Penfeel: de
Befie blaauw, van figuur en grootte als de Veen-
besfen, met een platachtig rond Steentje. Naar
deeze Besfen is het Gevogelte aan de Kaap,
alwaar het Gewas in de Wildernisfen groeit, zo
men verzekert zeer gretig. C e -
(1) Myrfine. Syst. Nat. XII. Gen. 253. p. n u. Vtg. XIII.
Gen. 269, p. 197. Hert. Cliff. 74. Zinn. Gott. 202. Bfrc.
Cap. j 3, Vitis Idxa iEthiopica &c. Comm. Hort. Amft. I. p.
123. T. 64. Buxus Africana &c. Pluk. Alm. 74. T. *0. j .
F.rutex jEthiopicus baccifeta , foliis Myitilli. BREYN. Cent.
II. deel, i r , s t u k .