III.
'Afd e e l .
v.
H oofd
s t u k .
i.
Azalea
Ir.dica.
Indiiche.
zy weder op, zonder eenig letzel. Waarfchyn-
lyk zal dit door den Honig, op deeze of een
andere Soort van dit Gewas door de Byën ingezameld,
veroirzaakt zyn.
( i ) Azalea met de Bloemen meest enkeld, de
Kelken Haairig.
Deeze, die zeer groote Lelieachtige Bloemen
heeft, is een der fchoonfte Bloemheefters, welken
wy kennen. Onder de wonderen van
„ de beide Indien, die in de Schouwburg der
,, Bloemen van den doorlugtigen' B e v e r .
N iNG groeijen , (zegt H e r m a n n us ;)
j, munt uit deeze zeer fchoone Cistus , van
„ Jakkatra overgebragt , welke , door de uit-
s, muntende bevalligheid van haare Bloemen,
„ alle aanfchouwers in groote verrukking brengt.
, Het is een Heeder van twee Ellen hoogte,
, den Stam een Duim dik hebbende, met eene
„ ruuwe , oneffene , uit den bruinen Alch-
„ graauwe Schors : het Hout hard , digt en
„ bleekachtig ; de Takken kort , gedraaid en
„ ongefchikt , aan den top met Bladen, die
,, ftyf en Wollig zyn, zeer digt van Loof en
„ altoos groen. Daar tusfchen komen Bloemen
„ voort, (i)
( i ) Azalea Floribus fubfolitaiiis Calycibus pilofis. Ibid.
Chamstod. exoticum , amplisAmis Flor. Liliaceis. BR^YN.
Predr. X. p. 24. Cistus Indicus, Ledi Alpini foliis ,FIoiibus
araplis. HERM. Lugdbat. i ; i , T. 153. B.AJ. Hiß. l$9S*
Tsutfuü. KAEMFF. Arana. 845. T. S46.
„ voort, naar ^ ’ die van Leliën o f Jonquiljes ge- AwH'nLpïf
„ lykende, fchitterend bleek rood, en zo over- v_ *
„ vlocdig, dat ’er de geheele Oppervlakte van Hoofd-
„ het L o o f, als met een Zyden Kleed, door*TOK*
,, overdekt wordt. De fchoonheid deezer Bloe-
,, men , inderdaad , vergoedt het gemis van
„ Geur, die haar ontbreekt.” Hoe zeer moeten
dan niet de Velden en Tuinen in Japan en
China daar door verfierd worden ; gelykKAEMP-
fer fchryft , die de Bloemen van dit Gewas
vergelykt by de roode Leliën , en , wat het
Loof aangaat, aanmerkt, dat hetzelve, op zy-
ne natuurlyke groeiplaats , een ander aanzien
heeft, geevende ’er mede flegts de hoogte van
twee Ellen aan , met Lancetswys’ ovaale Bladen
, een Duim en daar boven lang. *t Getal
der Meeldraadjes , dat H e k m a n n ü s op vier
Helde , (hoewel hy ’er v y f afbeeldt, ) zegt
K a em p f e r was doorgaans met de verdee-
lingen van de Bloem, die altoos vyffneedig
i s , overeenkomflig. Men noemt deezen Bloem-
heeHer in Japan Tsut - Suji, en daar van waren
oneindige Verfcheidenheden in dat Ryk ,
ten opzigt van de Kleur, byna gelyk by ons
van de Ranonkelen , en veel meer dan wy
van de Roozen of Leliën hebben , bekend. Die
in de Herfst bloeijen , de meeften haare Bladen
niet verliezende , werden Satfuki, wegens
den Regentyd, genaamd.
, H. Defx. IV. Stuk.
(2) Aza