94
III.
A fdeeu
IV.
H oofd*
STUK»
T.
Protea
Ptnifolia.
Naaldbladlge.
V lE RMANNIGE HEESTERS
t e a , worden thans opgegeven ( * ) : een Bloem»
krans in vieren gefneeden of gedeeld ; vier
fmalle Meelknopjes , die de Bloemblaadjes beneden
de tip ingeplant zyn : geen eigen Kelk :
een enkel Zaad , waar van het Vrugtbeginzel
tot den enkelden Styl behoort.
Tegenwoordig bevat dit Geflagt ruim vyf.
entwintig Soorten , die altemaal Heefterachtig
zyn , en haare Groeyplaats aan de Kaap deï
Goede Hope .hebben, als volgt.
( i ) Zilverboom met enkelde, Tróswys’ geaaid
■ de gladde Bloemen, en Naaldswys' /malle
Bladen.
T o t deeze Soort behoort de Afrikaanfche
Plant met Pynbooms - Bladen en Hoofdjes van
Cyperus, door den Hoogleeraar}, B u r m a n *
n u s in Afbeelding gebragt, en van B e r -
g iu s Aiilax getyteld, die zegt, dat zy in ’t
klein zig als de Wilde Pynboom vertoont.
Volgens de befchryving van den Hoogleeraar
D . v a n R o y e n is zy een Boompje met Hou-
tigebogtige Takken, die roodachtig bruin zyn,
meest gegaffeld , aan den top Blad en Bloem
draagende. Het geeft Aairswyze, enkelde,
regt-
(*) Syst. Nat. Peg. XIII. Gott. 1774. p. 417*
( 1 ) Protea Floribus (implicibus lacemofö - fpicatis glabris,
Foliis linearibus. Syst. Nat. Peg, XIII. p. 117. Leucadendroii
Foliis linearibus &c. Syst. Nat. XII. Gen. HO. p. nO.
Mant, 36. Aulax. Berg. Cap, 33,
T E T R A N D » I A. 9J
trcgtopftaandc Bloemtrosjes, die Eyrond zyn IIU.
met fmalle Blikjes, van langte als de Bloem*
fteekjes , wier end zig als in vier Tandjes Hoofd-
verdeelt, en dit maakt den Kelk, zo zy ’ers,IUK-
één hebben , uit. ’t Getal der B lo em b la a d je s^ ^
is vier, die zeer fmal zyn, en uit het.midden
van ieder komt een kort Meeldraadje v o e r t ,
met een Streepswys’ Meelknopje. Het Vrugtbeginzel
, dat zeer klein, vierhoekig is en ruig,
heeft een Styl , van langte als de Meeldraadjes,
die allengs verbreedt, met een enkelden Stempel.
Vólgens den Heer B ur m a n k u s zyn
de Bloemen Pypachtig, in v y f fmalle Slippen,
wanneer zy open gaan , verdeeld , geel van
Kleur , met. fmalle geelachtige Meeldraadjes,
laatende zeer kleine Zaaden agter, gelyk zyn
Ed. in de drooge Plant waargenomen hadt.
>(2.) Zilverboom met enkelde Troswyze Wblli- ir.
■ 'y ge Bloemen , en Naalds'wys' fmalle Bla-
Trosdraa-
Uen' gende.
Het verfchil deezer Soort van de voorgaande,
bèftaat inzonderheid in de Wolligheid
o f ruigte der Bloemhoofdjes , welke als losfe
Aairen uitmaaken. Bovendien ftaan de Takken
en
(2) Protea Floribus fimpllcibus racemofis tomentofis , Foliis
linearibus. Mant. 187. Leucadendrutn racemofom. BEKG.
Cap. 23. Piotea Foliis fetaceis, Floribus racemoils. Hort,
CUff. 49®*
II. deel, IV, Stuk*