III. Dit is een laag Gewas, meest overeenko-
AF' v.E1‘* mende met de Derde Soort, zo de Hoogleeraar
Hoofd J. B u r m a n h u s aanmerkt, wordende by
stu?. P li 'Mi e r Laage Pittonia met Osfetongs Bladen
getyteld , en dus ook in Zuid - Amerika
huisvestende.
VIL ( 7) Tournefortia met ovaale, wederzyds glad-
Gevlakte, de Bladen en zeer lakkige hangende A air en.
In plaats van de Siberifche, welke thans, onder
den naam van Mesferfchmidia , tor een by*
zonder Geftagt gemaakt is , ftel ik hier de Gevlakte
Tournefortia, welke de Heer ] a c q ü i n
in t Kreupelbofch en Haagen , by Karthagena
in de Westindiën, waargenomen heeft. Het is
een Heefter , zegt h y , mét flappe Pakken, ef-
fenrandige , gefpitftegefteelde , Reukelooze
Bladen en geele Vrugten, die aan het Grondftuk
tnet ronde zwarte Vlakken getekend zyn. 8
VIII. Suffratico-
■ a. Beeftertphtige.
(8) Tournefortia met tryna] I^ncetvormige ,
gryze Bladen , den Stam Heefter achtig.
Volcibus
recurvis lawralibus.JHd. Tourn. reclinata difFufa et hir-
futa Sec. Brown. Jam. 169 ? Pittonia humilis Anchufie folio.
PLUM. Gen.. 5. Ic, 227. f. 2.
(7 ) Toumefortia Foliis ovatis utrinque glabris , Spicis ra-
molisßmis pendulis jACq. Amer. Hifl. p. 47/
(SJ Tourneferiia Foliis fublariceolaris incanls, Caule Suffru-
ticofo. Syst. Nat. XII. Veg, XIII. Tourn. SufFmticofa &c.
Brown. Jam. 170. Thymelatae fade Frutex maritimus tetra-
fpertnos, Flore tetrapetalo. Sloan. Jam. 148. Hiß. II. p,
1$. T . 162. f. 4, r a j . Dcndr. 95,
Volgens den bynaam zou deeze maar een
TIecftertje zyrt, en B R o w n e geeftze dus op, v.
doch de aangehaalde van S l o a n e fchynt Hoofd-
Boomachtig te zyn geweest, alzo hy den Ame-
TÏkaanfchen Kroonboom met Wilgebladen van
PLuKE NET1 Üis daar toe betrpkt; zeggende,
dat hy denzelven aan den Noordelyken Zee-
Oever van Jarriaika , en op een klein Zandig
Eilandje by Port Royal, met Bloem en Vrugten
bekomen hadt. De Bloem was vierbladig
en de Vrugt met vier Zaaden bezwangerd. Zie
hier hoe het Gewas door hem befchreeven
worde.
,, Deeze Heefter verheft zig tot omtrent
zeven Voeten hoogte , hebbende een Stam
zo dik als ééns ’Menfchen Arm , die met
„ een dunne uit den bruinen zeer roode Schors
, gedekt is , en boven in verfcheide Takken
■ verdeeld, welke aan ’t end omringd zyn meteen
s, groot getal Bladen, zonder orde geplaatst,
„ byna een Duim lang, bngefteeld , en aan de
,, tip , daar zy breedst zyn , naauwlyks een
„ halve Stroo breed; dik, fappig en van een e
,, vuilgroene Kleur. Uit het midden der Bladen
„ kómt een Steeltje voort , dat krom is , eén
„ half Duim lang , eenige Bloemen dragende,
„ die geel en vierbladig zyn , met eenen vyfbla-
,, digen groenen Kelk omgeven , waar in , na
„ het afvallen der Bloem, vier naakte, ruuwe,
„ rondachtige Zaaden, digt aan elkander gevoegd,
,, als die van de Hoüdstonge aahrypen,.
M 2 Dit
li. Deel» IV, Stuk.