III.
Afdeel.
v.
H oofdstuk.
XIV.
Rhamnus
"Frangula*
Vuilboom.
pend Gewas, met tweeßagtige Bloemen en
Zaagswys’ getande Bladen.
Deeze Soort, die van T ö u s n e f o r t de
Kleine Berg - Rots - Vuilboom, met röndachtige
Bladen, genoemd wordt, gelykt naar den Wil*
den of Slee-Pruim, volgens R a y , en komt
voor op den top van hooge Bergen in het Thüringer
Woud. Het is niettemin een Heefter ,
verfchillende van de volgende Sport, doordien
de Takken langs de Rotfen kruipen en de Bladen
getand zyn ; van de voorgaapde door de
Tweeflagtigheid zyner Bloemen.
(14) Wegedoorn, dieongedoornd is , met een*
wyvige , tweeßagtige Bloemen en effenran-
dige Bladen.
Dit is de bepaaling der Kenmerken van den
algemeen bekenden Vuilboom ,. die niét alleen
de Bofchachtige vogtige Landltrceken der Noor-
delyke deelen van Europa , wélken onze Ridder
daar aan tot eene Wooftplaats toefchryft,
maar ook in de middclöe qn zelfs in de Zui-
delyke deelen, ja door geheel Europa, huisvest.
G o u a n vondt hem groeijen in een Bofch by
Montlirratis.
Turr. hiar. Ital, 120. Frangula montana pumila Sa-
xatilis , Folio fubrotundo. ToURNr., In ft, 612. Seg. Ver, I(.
Fl. 296. Frangula minima rupeftris, Pruno fylveftri affinisA-
mericans: foliis. RAJ. henir. 65.
(14) Rhamnus ineimis, Flor. monogyais hermaphrodiiris ,
Foliis integerrimis. Hort. Cliff. 70. Fl. Sutc, 194, 203. Mat,
Mei. 73.B.OTKN Lugdb.Fl. Lapp. 60. Ainus nigra baccifera,
C. B. Pin. 428. Frangula Dod. Pempt. 7S4. HALL. Helv. 164^
Bobrh. Lugihat, II. 231. TOURNF. Infl. 612. LOB, /«».II, 17S.
Montpellier; S co po l i zegt , dat hy in de Afdeel.
Haagen en aan de Heuvels van Karniolie woont: v.
H a l l e r , dat hy zelfs al te gemeen is op desT0K>
Moerasfige plaatfeninSwitzerland. Van Duitfch- yan,
land en Engeland behoef ik niet te fprceken. haom-
IVJen vindt dit Gewas in de meelte Provinciën van
onze Nederlanden. In ’t Franfch geeft men
’er, veelal, den Latynfchen naam Frangula aan,
of noemt hetzelve Aulne noir , dat is Zwarte
E ls ; gelyk de Engelfchen het ook Black-Alder
of Elder » Tree heeten, de Sweeden Brak - wed,
de Duitfchers Faulbaum ; waar van ons Vuilboom
of Stinkboom ontleend is ; doch anders
noemen wy dit Gewas Sporcken- of Pylhout.
Het is een Gewas, dat met verfeheide Stengen
, van een Duim of daar boven dik, ter
lioogte van tien of twintig Voeten opfchiet, heb:
bende eene bruine Schors met groenachtige
Vlakken, waar onder zig een Bast vertoont, die
Saffraankleur verwt. Het Blad wordt door
fommigen by dat der Elzen, door anderen by
dat der Kornoelje - Boomen vergeleeken. De
Heer Ha l l er zegt ’er van, de Bladen zyn
.eer der Beuken dan der Elzen , fomtyds uit
den ronden gefpitst , fomtyds ronder. De
Bloemen hebben een Trechtervormigen Kelk,
waar in dergelyke Schubbetjes, als in de andere
•Soorten van dit Geflagt, welken anderen Bloemblaadjes
noemen, als voorheen gemeld is*. Boer.- *Bia<fe.
haave zegt , dat de Bloem vyfbladigis, ko-2 **
mende uit den binnenrand van den Kelk vyfen
,Ji