AfS l der alIe de Verfchddenheden van Roiting-Riet s
vu, welke b yRüMPHi u s afgebeeldzyn,en onder
H oofd- den naam van Rottang voorgefteld als Heelters
jfMt- Struik - Gewasfen ,yan meer o f minder hoog-
Cevias. 'te en verfchillende gedaante. Dus fpreekt die
Autheur van een zwart , van een wit, van een
Teenachtig en van een Zweepachtig o f Ruiters
Palm - Riet i wordende deeze laatlle naam daar
op toegepast, om dat zy in Gewas naar de
Palmboomen gelyken » en de eerfte voert by
hem, deswegen 3 den naam van .Kalappus- Rot-,
tang j als naar den Kokosboom zweemende,
hoewel dezelve meer overeenkomst met den
Sagoe- o f Meelbööm hééft, die door my om*
* II. D. ftandig is befchreeven*. Dezelve wordt van
b i S s 2.RüMPHIDS 0lus Calappoidès getyteld , om
dat hy een eetbaare Struik, naar. den ..Kool der
Kokosboomen gelykende, uitlevert; -i-;
De Rottang, in ’t algemeen , zegt hy , is
een Doornachtig Gewas, geevende uit den W ortel
eerst als een Bosfchagie van jonge Palmboompjes,
die in een kring ftaan, aan de Rügzyde gedoomd,
en Bladen uitgeeven, welke zig als gevind
Xllt. Gen. 436. p. >79. Atundo NuciFera Rotang difla &c.
r t.U K . Alm. S i . Arundo Rotang diQta. Fi$. Mant, 488. a -
rundo Zéylanica ïpinofisfiraa major “&c. Burm. 36. F li,
IZeyL 458. Pru&üs Cann* defiengbala. C. B. Pin.4oj.Ts5erit
Tsiurei. Hort. Mal. XIIi p. 121. r . 64,55. PjJmjaneiis £a-
lapparius; niger; albus; verus; Virainalis3 Equestris ; Zalac-
ca; Draco. RumeH. Antb, V. p. 88 j &c, T. JI - j I . BUKM.
^ Fl, lnd. p. 84.
vind verwonen , doch ieder op zig zelf naar afdeel.
de Bladen van Riet gelyken. Uit het midden vu,
van dit Bofchje fchiet een Hoorn , van wel
twaalf Voeten lang, eer die zig in Takken R_ott-m^.
verdeelt, Deeze Hoorn geeft dikwils twee of Gewas. .
drie Ryzen ui t , van een Duim dik en van
ongelooflyke langte , fomtyds tot honderd en
meer Vademen , ja in fommige Landen heeft
menze twee- of driehonderd Vademen lang gemeten*
Z y zyn in Leden, van één, twee of
drie Voeten, verdeeld, en uit ieder Lid komt
een gebladerd Takje voort, dat met Doornen
bezet is. Men noemtze Touwen, om dat de
Boomen daar door als aan elkander gebonden,
ja zodanig famengevlogten worden , dat men
den eenen dikwils zonder den anderen, o f zonder
dit Touw af te kappen , niet kan vellen.
Het maakt niet minder verwarring in de Bos-
fchen , dan de andere Bofchtouwen, waar van
voorheen gefproken i s * , en wegens de Door- *Bla(k.
nen, die ’er aan zyn , blyft men ’er overal met h l
de Kleederen in hangen, o f kwetst zig deerlyk aan
den naakten Huid; Behalve de Doornen hebben
fommige Soorten Haakjes aan deBladdraa-
gende Takken , die de fcheuring en kwetzuur
nog veel erger maaken. Als het Touw afgekapt
wordt, ftroomt ’er , met eenig geruis , een
drinkbaar Water ui t , dat tot laafenis verllrckt
in drooge Wildernisfen. Het is met een ruige
Huid of Wollige Schors bekleed , .waar onder
de Rottang verborgen zit , die daar wit gehaald
ia
II» Dkhu IV, Stuk»