III» Onder den naam van Coccygria is deeze ge-
Afdeel. Hjggjjjyj. bekend, wordende iu Vrankryk Fujiet
H oofd- en in Ooftenryk Farblaub , dat is Verwloof ,
stu k . geheten. C l u s i u s vondtze in het Gebergte
Verwloof. gac]en 3 een weinig boven de Wyngaarden,
groeijen, en hadtze ook omftreeks Avignon
gezien. L i n n ^ u s z e g t, dat de Groeyplaats
is in Lombardie , aan den voet der Apennyn»
fcbe Bergen en in Karniolie. Zyn Ed. kon
’er Provence bygevoegd hebben , alwaar dit
Gewas, volgens G a r i d e l , gemeen is ., , Men
„ vindt hetzelve ook in Dauphiné , alwaar de
,, Ingezetenen het Rhu noemen , gebruikende
,, den Bast tot Leertouwing, en daarom heb-
„ ben fommigen dit voor de Rhus Coriaria
, , gehouden. Die van Grenoble gebruiken de
„ Bladen en Toppen om Linnen o f Doek
,, zwart te kleuren, daar men Kasfen van maakt
,, voor de Vrouwen, om haare Kleederen te
, , bewaaren voor Vuiligheid en Stof. De Sa-
„ voijaarden verkoopen den geheelen Boom,
„ o f de groote Takken , na dat zy 'er den
, , Bast afgenomen hebben , en noemen dat
,, Hout Fujtet, waar van men zig bedient om
,, Laken geel te verwen , en het is ook geel
,, van Kleur. Die aan den voet der Apenny-
„ nen
XIII. Cotinus Fol. obverfe övatis. Hort. Cliff. m . Royen
Lugd’iat. 243. Gron. Oriënt. 92. Cotinus Coriaria. Dod.
Pempt. 730. Cocconilea live Coccygria. C. B. Pin. 41J. Lob.
7 c. 99. TouRNF. Injl. 609. Eoerh. Lugdbat. 228. Ctus. Pann.
p. 9S. Ic» boaa. SCOP. Carn, 323.
„ nen noemen het Rosfolo ; die naby den top Afi)E*u
„ woonen , heeten het Scotano, en, als zy ie- v.
,, mand afichilderen willen , die de Geelzugt Hoofd*
„ heeft, dan zeggen zy , dat hy geeler is dan Vtrv)lt^
„ dit Hout (*).*’ Het blykt hier uit, dat dit
Gewas niet alleen aan den voet, maar op dat
Gebergte zelf groeit, zo wel als op de Bergen
van Dauphiné; beminnende Steenachtige plaat»
fèn, die befchut zyn, en tevens niette hoog,
noch met Sneeuw bedekt.
T o u r k e f o r t merkt aan, dat de Coccygria,
in de middellte deelen van Vrankryk, geen
ryp Zaad geeft. B o e r h a a v e bepaalt de
Vrugt , als rond zynde , en in een harde on-
deelbaare Dop een driehoekig Zaad bevattende.
Doktor S c oPOLi bevondt het, in Karniolie ,
een knoopigen laagen Heefter, doch elders
groeit het wel tot drie o f vier Ellen hoogte,
, , De Bladen ( zegt zyn Ed.) zyn glad enfïyf,
„ effenrandig en roddachtig, met doorfchynende
„ witte Randen. Aan ’t end der Takken groeit
„ een Pluim , met gevederde roode Draadcn
,, o f Vezelen en gladde Steeltjes/’ Sommigen
hebben die ruigte aangezien voor de Bloemen,
maar dezelve is flegts een uitgroeizel van de
Steeltjes , die de Vrugten o f Besfen draagen.
„ De Bloem is in ’t eerst als een Druiftros,
„ van donkergroene Kleur, zegt Dalechamp,
„ en
(*) Hiß. des Pl/mt. dt Lyon. Tom. I. p. 163.