44 T W EEMANH1GE H e ÈSTERS.
III. keld paarfch Bloempje, ’t welk Pypachtig is en
'Afdeel. in twee Lippen verdeeld, de bovenftein twee-
H oofd- ën, de onderfte in drieën gefpleeten zy&de. De
stok. Meeldraadjes, wier getal twee is , hebben, zegt
zyn E d ., de Meelknopjes langwerpig en tweeledig
(* j.
xxv. (25) Jufticia die Heejlerachtig is , met ovaa-
jujikU ie Bladen en Bloemtrosfen aan 't end der
fasiutfa. .
Pragtige. . lakjes.
Tot deeze Soort fchynt de Plant, welke naar
de Gratiola zweemt en Bloemen heeft als die
van ’t Vingerhoedkruid, v an P l u k e n e t i u s ,
te behooren. Dezelve was afkomftig van Ma-
drafs, aan de Kust van Koromandel, en dus vry
ver benoorden Tranquebar. In Gelukkig Ara-
bie heeft F o r s k a o h l deeze Soort waarge-
men, welke den Steel rond en elfen heeft, de
Ela*
(*) Antbcre. oblong*, didynt*. nit laatfte vertaal ik tweeledig,
offchoon het dubbeld fchynt te betekenen: want didy
mus is een Tweeling, ’t Was te wenfchen , dat zyn Ed. een
Afbeelding van die Meelknopjes gegeven had,om het te kun*
nen ontfcheiden: aangezien die van deeze Soort , volgens zy-
ne bepaaling, enkeld waren en daar door verfchillende van
die van ’t Gefl.igt der Dianther* , welke LlNNiEUS bina al-
urn* noemt. Hy vertoonrze , t’is waar , in één Bloempje;
doch zo klein, dat ik 'er de minfte Tweelingachtigheid niet
«an kan befpeuren.
■ (25) Juflici* Fruticofa Foliis ellipticis Thyrfis terminali-
-bus. Sysi. Nat. Veg. XIII. Mant. alt. p. 172. Gratiola af-
■ finis Maderaspatana Digitalis zinnia. PLUK. Pby't. IS3> f. 3 ?
|
Bladen gepaard, gelteeld, Lancetswys’ ovaal,
elfenrandig , van onderen en op zyde Haairig; n.
met lange Trosfen aan ’t end der Steelen , die Hoofdi
uit menigvuldige Bloemen famengefteld zyn ,
welke by Trosjes voortkomen uit de Oxels der
Bladen, doch niet langer dan de Bladen zyn. De
regtopftaande Geftalte , veel naar die van de
Phlox gelykende, geeft aan dit Gewas een prag-
tig aanzien. De Bloemen hebben de Bovenlip
in drieën gelpleetep , de Onderlip enkeld, de
Kelk is elfen, van grootte als een Tarwe - Graantje,
en in de overige deelen der Vrugtmaaking
wykt dit zodanig van de andere Soorten a f ,
als ware het een byzonder Geflagt, zegt L i n -
NiEus. Men kan de uitvoerige befchryvingen
daar v an , door D. Z o e g a aan zyn Ed. gezonden
, en die van hem zelven, daar over nazien.
(20) Jufticia die Heejlerachtig is , met onge« x*.
Jleelde Bloemen in de Oxelen. SesfthT* ‘
Ongefteel-
Deeze, een Heefterachtig Gewas , ’t welk dedc*
Heer J a c q u i n overvloedig op de Heijen en
in het Kreupelbofch van ’t Eiland St. Euftathius
aantrof , vondt hy zelden twee Voeten hoog,
doch hetzelve werdt geduurig door ’t Vee afge-
fchooren. Het hadt de Bladen ovaal, fpits ,
flaauw
(20) jufticia Fruticofa, Floribus AXlllaiIbus fesiiübus. S?-
PI. 1663. JAC(J; Amtr. Hifi. p. J. T. 2. f. 2.