III.
A fdeel.
xv.
H o o fd stuk.
Zilverboom.
ook ronder , waar van zy den bynaam heeft,
en grooter. Onze Ridder geeft ’er de grootte
van een Pruim aan, dat zeer onbepaald is ; Ber -
g iu s die van een Duiven-Ey. Het is, zegt
deeze laatfte , een Heef Ie r , die de Takken
rond , byna glad , met eene Kastanje-bruine ,
wat ruige, Schors bekleed heeft, met Kransjes
van regtopftaande enkelde Takjes, waar aanfyn
verdeelde Bladen , insgelyks naar die van Venkel
of Dille gelykende.
Tot deeze Soort fchynt my het Takje te be*
hooren, dat ik onder myne Kaapfe Plantgewas-
fen’vind, hier in Fig. i , op Plaat X IX , afge-
beeld. Hetzelve, immers, heeft de Kenmerken
van dit Geflagt, dat naamelyk de Meelknopjes
in de holligheid der Bloemblaadjes ingeplant
zyn, gelyk uit het daar onder, by A , met ver-
grooting , afgebeelde , blykt. Voorts zyn die
Blaadjes van buiten uitermaate ruig; weshalve
ook de ronde Bloemknop, o f het Hoofd je ,
waar in dezelven zyn vergaard, zig als Wollig
vertoont. Hier tusfchen komen andere Topjes
voor , die weinig o f niet ruig zyn , en deeze
maaken mooglyk de Stempels der Stylen uit.
Nader heb ik dit niet willen onderzoeken, om
den Bloemknop niet te befchadigen. Dezelve is
hier in de Natuurlyke grootte getekend, zo
wel als het geheele T a k je , waar onder een
Blad, by B , vergroot zynde, in Plaat gebragt
is , om te doen zien , dat z y , hoewel zig glad
ververtoonendc,
zeer ruuw en dunnetjes bezet ap^Êl.
zyn met kleine witte Haairtjes. iv.
/ Hoofd*
(83 Zilverboom met ongedeelde Bloemen op
zyde; de Bladen met enkelde Eeltige pun~ Protea
, hirta.
ten. Ruigbladigep
Deeze munt door de Wollige ruigte van
haare Bladen uit, die geheel van de voorgaan-
den verfchillen; want zy zyn Lancetvormig en
zeer digt om den Steel geplaatst, zo dat dezelve
zig als gefchubd vertoont. Hierom gaf
men ’er ook een ruigen Steel aan ; hoewel
de eigentlyke Steel niet ruig is, gelyk uit de
Afbeelding blykt van den Grooten B o e r -
h a a v e , die z e g t , dat het Gewas op Moe-
rasfige plaatfen , ja zelfs in ’t Water groeit ,
en aldaar de hoogte bereikt van v y f o f zes
Voeten. De onderfte Schubben van den ge-
meenen Kelk zyn geel , de bovenflen rood ,
en dit geeft ’er , als ’t ware, roGde Bloemen
aan.
( y 3 Zilverboom met ongejleelde Bloemen op
zyde; cucuiuta.
Gehuikte.
(8) Protea Plotibus iateralibus fêsfilibus , Foliis ap'ce uiii-
callofis. Mant. 189. Leacadendrum hirtum. Sp. Plant. 136.
Lepidocarpodendron , Foliis Scriceis brevibus confenisiimis ,
Cono gracili longo. Boebh. Lugdbat. II. p. T. 194.
(9) Protea Floribus Iatetalibus ifesfiiibus, Foliis apice trical-
lofis. Mant. 189. Leucadendron Foliis cuneiformibus apice
ttidentato- callofis. W&chend. Ultr. 103. Protea Fol. lanceo-
G 3 t ï»