groen; met Bladen naar die van den Olyfboom
gelykende doch kleiner, bitter en bytende op
de Tong. Het heeft kleine bleek geelaehtige
Bloempjes, en daarop volgt een Vrugt uit drie
Besfen beftaande , op een klein Steeltje in de
oxels der Bladen zittende, welke door de ryp-
heid rood wordt en door het droogen zwart,
niet minder fcherp en bytende. Ook zyn de
Bladen daar van tot zuivering, van vuile rottende
Zweeren dienftig: doch het inwendig gebruik
fchynt niet zeer veilig te zyn.
H i f p o c r a t e a .
De Kenmerken zyn , een vyfbladige Bloem,,
voortkomende uit een Kelk die in vyven gedeeld
is, wordende het Vrugtbeginzel, daar in
ve rvat, een Vrugt die uit drie Hartvormige
Zaadhuisjes beftaat.
T De eenigfte Soort ( i ) is de Bejuco van L oef-
ffippocra- l i n o , in Zuid - Amerika waargenomen, welken
te* ve u t- ^utheur een klimmende Heefter ('Frutex
Bejuco. jcandens,) met gepaarde zeer uitgebreide Takken
, noemt, en daar van heeft L i n n a u s
den Bynaam afgeleid. De Heer J a c q u i n ,
die denzelven op Martenique en St. Domingo ,
doch
f i ) Hippocratea» Syst. Nat. XII. Gen. j+. p. 7j. Vegm
XK. p. 75. Hort, Cliff. 484. JACQ. Amer. 12. Hift. 9. T.
9. Coa fcandens Fru&u trigemino fubrotundo. FLUM. Gin, s.
Ie. ss. Bejuco pendulus Flotibus paniculatis. L om .. It. 314.
III.
A f pe e l . iii*
H oofdstuk.
doch menigvuldig« by Karttagera, in de Spaan-A « V
fche W e s tin d iën , op Bergen, m Valeijen , en aan m .
het Zee - Strand , op overftroo.men.de plaatftn, Hoqfd-
waarnam , noemt het een Boom. „ Deeze.
„ Boom (zege hy.,) dien deszelfs eerfte Ont-
„ dekker P l u m i e r , ter gedagtenïs van den
„ grooten Hippocrates, eerst gedoopt h e e ft,
„ gaat in het drooge Saizoen, jaarlyks te Kar-
yf thagena plaats 'hebbende, waar door alle Boo-
9, men geheel Bladerloos worden gemaakt, met
*■ de Kappers en eenige weinige anderen , weel-
» dig groenend voort. Hy is echter niet be-
vallig, en heeft de nabuurige Boomen noodig
j, om by op te klimmen, maar omwindende(vo*.
” lubilis) heb ik hem nooit gevonden. Hy ver-
„ deelt zig in zeer lange, taai je , ronde Takken,
„ die over de geheele langte dikwils, by tus-
„ fchenwydten , verfierd zyn met gepaarde ,
„ gearmde , Blad en Bloemdraagende, Takjes,
, , De Bladen heeft hy ovaal o f Lancetswys’
„ ovaal, glanzig , flaaüw gekarteld met ftompe
„ of fcherpe Tandjes; geftceld, gepaard, drie
„ Duimen lang, alleen aan groene Takjes voürt-
„ komende; in de Schaduw fomtyds een half
, Voet lang; op opene zeer dorre plaatfenfom-
„ tyds dikachtig, vet op ’taanraaken, en aan
„ de kanten niet dan zeer fyn getand, ’t Ge-
„ was draagt verdeelde Trosfen, van byna
„ Reukelooze , zeer kleine geelachtig groene
„ Bloempjes , ook wel eens aan de enden der
„ Tak