III.
A fd e e l .
v.
H oofds
tu k .
W a te r -
Struikt
I.
Hedera
Helix.
Europtfche.
NjEüs zegt , dat het Gewas de gedaante van
Vlier h e e ft, de Bladen overboeks, gelteeld ,
gevind; de onderfte Vinnen dikwils driebladig;
de Vinblaadjes langwerpig ovaal, gefpitst, met
Tandjes; zynde de Bloemfteekjes tegen de
Bladen over geplaatst en doorgaans in drieën
gedeeld. Het Gewas , zegt zyn Ed. heeft met
den Wyfjès Water-Struik van R umphius ,
voor welken het gezonden was, de minfte ge-
lykheid niet.
H e d e r a . Klim-op.
In die van dit Geflagt hebben de Bloemen
v y f Blaadjes, de Stempel is enkeld en de
Vrugt eene vyfzaadige Befie, met den Kelk
omvangen.
Men heeft ’er twee Soorten van, de eene
in Europa, de andere in Noord - Amerika na-
tuurlyk.
(1 ) Klim - op met ovaale Bladen, die gehvabd
zyn.
Deeze maakt deGewoone K ly f o f Klim-op ,
in ons Wereldsdeel , uit. Het Gewas komt
niet alleen voor in de Zuidelyke, maar ook ia
de
(1 ) Hedera Foliis ovatis lobatisque. Syst. Nat. XII. Gen.
aso. p. 184. Veg. XIII. Gen. 283. p. 202. Fl. Lapp. 91.
FU Suec. 190 , 009. Hort. Cliffl 74. Mat. Mei. 98. Royf.n
Lugdbat. 223. HALL. Htlv. 164* TOUKNF. Injl. 6-12. LOB.
leen. 614. Hedera arborca. H. Poëtica, H. major fterili»,
H. humi repens, C. B, Fin. 305.
de Noordelyke deelen, hoewel het in SweedenA/Dg'EL
zeldzaam is. Het bedekt in Switzerland overal F
de Steenen , Boomen en zelfs den Grond inHooFD-
de Bosfchen , zegt de Heer H a l l e r , doch*JÜK*
1 1 1 1 1 - op*
meest onvrugtbaar, draagende alleenlyk op warme
plaatfen Bloem en Vrugt. Men vindt het
ook aan de Muuren en Heggen in Karniolie,
Ooltenryk, Engeland, Vrankryk en de Nederlanden.
De naamen, die men ’erin byzondere
Ryken aan geeft, zyn zeer verfchillende. De
Italiaanen behouden den Latynfchen Hedera,
de Spanjaarden veranderen dien in Tedra, doch
de Franfchen noemen het Lierre , de Engel-
fchen Ivy, de Sweeden Murgr'ón , de Duit-
fchers Ephew: meestal met het bywoord Boomachtige
, om ze van de Aardveil , Hedera ter-
restris , te onderfcheiden. Ons Landvolk geeft
’er ook den naam van Eyloof aan.
De Boomveil is , in ’t algemeen, bekender,
dan haare verfchillendheden. Z y maakc een
Gewas ui t , ’t welk, als gezegd is , met zyne
Ranken zig overal verfpreidt, en fterk voortloopt,
bekleedende uit éénen Stam, die dan
zeer dik wordt, verfcheide oude Muuren tot
eene groote uitgeftrektheid. Hier hecht zy z ig ,
met zekere T ep e ls , in de Kalk en Steenen, en
vreet dus dezelven allengs uit , door het in-
booren van haare Vezelen , die in de Aarde
inwortelen, en maaken , dat men, door het aan
Hukken fnyden der Ranken , van ééne Plant,
op {taande voet, duizend Plantfoenea zou kunken
II, Deel, IY, Stuk.-