III* zo zyn Ed. aantekent, vier- o f vyfbladig, met
tdeel* veej£ Meeldraadjes, jn een Kelk vervat, en
Hoofd* komen, zo de Afbeelding aanwyst , by Trosjes
stu k. ujt Oxels der Bladen voort.
Ceanothus ^ 3) Ceanothus met ongeribde Lancetswyze
Africtmus. Bladen en rondachtige Stoppeltjes.
Afrikaanfche,
Deeze is in Afbeelding gebragt door C om-
MELy n , die aanmerkt, dat het Gewas, aan
, de Kaap , in vogtige Velden en aan de kanten
van Beekjes zeven Voeten, hoog groeit. Hy
geeft ’er den naam aan, van Afrikaanfche Ala-
ternoides , met Zaagswys’ getande Laurierbla-
den. De Bladen zyn van bóven glanzig groen,
van onderen groenachtig wit, zittende op een
klein rood Steeltje. Het brengt driehokkige
Vrugtjes voort, en wegens dezelven wordt het
Ricinöidet by S.E'b a getyteld. De Styl is
uit drieën famengegroeid, en heeft drie Stempels.
A R D U I N A.
Van dit nieuwe Geflagt is de Bloem een*
bladig gekromd, de Stempel in tweeën gedeeld
: de Vrugt een tweehokkige Befie met
enkelde Zaaden.
De
(3) Ceanothus Fol. lanceolatis enerviis, Stipulis fubrotundis.
Itid. Cel’Strus inermis, Fol. lanceolatis &c. Hort. ClijJ. 73.
RoïEN Lugdbat. 435, Alaternoides Afr- COMM. Pr tl. 61. T.
jx. Ricinoides Aft. atborescens &c. Seb. Thts, I. p. 35* T*
»2, f, 6. FABR. Helmst. 234. PLUK. Phyt. 12.6. f. 1.
De eenigfte , Soort ( i ) , van de Kaap der Hi. _
Goede Hope afkomftig 5 voert den naam van v
Lycium by den Heer M i l l e r , die dezelve üoofb-
heeft afgebeeld. Z y is zeer kenbaar j door$TÜK*
haare dikke dubbeld gevorkte Doornen , diQArdulii
opwaards gekeerd zyn , en maakt een H e e f l e r ^ ^ j .
uit met gegaffelde Takken 5 de Bladen bynadoornige;,
ongefteeld i gepaard, Hartvormig, effenrandig,
niet afvallend, hebbende. De Bloemen, dié
wit zyn , komen als gebondeld aan ’t end der
Takken voort. Hy draagt roode Besfen. Dé
gedaante is als tusfehen de Randia en Pensa
middelflagcig.
B u t T N È R ï A
In dit Geflagt is- de Bloem vyfbladig; de Kelk
biet de Bloemblaadjes geoord; de Meeldraadjes
zyn aan het Honigbakje gehecht: het Vrugt»
huisje gedoomd, vyfzaadig; Twee Soorten komen
’er thans in voor, die hier volgen.;
( 1 ) Buttneria , wier Bladen de Rib én Steel- f; .
ijes gedoomd hebben. . f i t * . " * .
De Rirnwê}
( i ) Arduina. Syst. Nat. XII. Mant. 32. Neg. XIII. Gen.
1250. p. 197-
Wegens het vèrfchil der Hoogduitfche Dialekt van de
Latynfche ,, wordt dit Butpneria of Byttneria gefchreeven^
doch men moet het omtrent als Bittneria uitfpreeken.
(x) Euttneria ï'oVds Costd Petiólisqiie aculeatiS. Syst. Nat.
XII. Gen. 267. p. is i . Keg. XIII. Gen. 268. p. 197. LöefiL:
hin. 313. acnléata. JAccg.*4min. 17, Byttneria.
Amtt. Hifi. 76. TËew. Ehret. T. So»
VI ...... '
.II. Déél, IV. StuK.