IH. Bois de Bourdaine (*). Wegens de Bladen en
sdesl. (3efl-a]te f (]je het Gewas byna voor een wilden
Hoofd- Pruimboom doen aanzien, en de zwartheid te»
STUK* vens, noemt men het aldaar Nerprun of Noirprun,
** ‘ ""'dat is Zwarte Pruim. Spina Cervina of Herts-
Doorn is de gewoone naam in de Geneeskunde
, wanneer men de Besfen gebruikt, die bitter
en fcherp zyn, in de Mond en K e e l; o f
derzelver Syroop , welke op veele plaatfen tot
een Huis - Purgeermiddel voor het Landvolk
(trekt, ’t Is bekend , dat ’er fomtyds de Wa-
terzugt door genezen zy. Ryp zynde, hebben
dezelven van buiten eene zwarte, van binnen
eene groene Kleur, en leveren een groen Sap
uit, daar men het bekende Sapgroen van maakt;
doch onryp ingezameld worden het de zogenaamde
Geele Besfen, wier Afkookzel men tot
veelerley Kleuringen kan veranderen ( f) . Hierom
heeft men dit Gewas ook Spina InfeEloria geheten.
Den Bast gebruikt men in Sweeden niet
alleen om Geel, maar in Gothland, in ’t by-
zonder, om donker Bruin te verwen. Dezelve
. wordt, in de. Zonnefchyn gedroogd zynde , in
Water gekookt, en het Afkookzel op de grove
Stoffen, welke de Boeren draagen, geftreeken ,
het welk dezelven kleurt ( | ) . (2) We-
(*) Zie het yporg. III. Stpk , deezer Nat. Hifi. blad^.
474. Aant.
( t) Volgens fommigen; doch anderen fchryven dit toe *an
ie Besfen van de volgende Soort. Misfchien doen deeze het zo
wel als die: aangezien men een Verw, daar vangemaakt ,
Scbytgctl noemt.
(JJ StitkJ). Verhand. 174a. p. 31. >11
(2) Wegedoorn met endelingfe Doornen, vier- tüi
deelige tweehuizige Bloemen, en hurkende
Stengen. Hoofdi
STUK,
Dus wordt doof onzen Ridder, thans , de n
kleine Rhamnus Catharticus omfchreeven, web. Rhamnuh
ken de Heer G é r a r d , in zyne befchry ving verwendt^
der Planten van Provence j voorilelt als een
Heefter met Houtige leggende Takken , met
ovaale, geaderde, wederzyds gladde Bladen j de
Bloemen in de Mannetjes Klokvormig, met vier
Meeldraadjes; in de Wyfjes een dikächtig Pypa
je hebbende met een zeer korten Styl, en twee
ömgeboogen Stempels ; de Vrugt een kleine
Belle, welke met een geele Klebr vèfwt. Zoii
het dan,, ook deeze zyn , waar van de gezegde
Geele Besfen komen ? (*). Zyn Ëd»
onderfcheidt denzelven Van de voorgaande
Soort, doordien de Slippen Van de Bloemkrans
(Qó-
(z) Rhamnus Spill, term. Flor. quadrif. dioicis, Caul. prd.
feumbentibus. Mant. 49. Corollarum laciniis longitudine Tubi.
Germ. Prov. 462.,Rhamnus Catharticus minor. C. B. Pint
47*. Lycium Gallicum. Ihid. & J. B. Hiß. I. p. j8. Spina
infeétoria pumila altera. Clus. Hiß. I. p. i l i , Pann. Ic. p,
zot. HALL. Helv, IS4.
(?) Tourneeort noemtze Graine &Avignon. Doktor SCO •
POLI merkt aan, dat deeze Soort niet alleen door de Geftate
te en Groeiplaats , maar ook door de Bladen van ondefed
luig en een Bekerachtigén Tandeioozen Kelk te hebben j van
de andere verfchille , hebbende de Besfen dikwils de eené
Holligheid ledig. Ann. Hiß. II. p. 44. Ik bevind dat fo'nmi-
gen twee , fommigen drie , bminroode Zaaden onder een geea
Ie Schil bevatten , en eenigen geheel ledig zyn*
s