III. Het Italiaanfe Lycium, dat de gedaante van
A fdeel. \,yj](je Pruimboomen heeft, van B auh 1-
H oofd- n u s , zou deeze uitmaaken, tot welke deTwee-
stu e . (je Laage Verwdoorn van C l u s i u s , door dien
Autheur in ’t hooge Gebergte van Baden, op
zeer Steenachtige plaatfen , en als tusfchen de
Rotfen overvloedig groeijende, waargenomen ,
wordt t’huis gebragt. Sommigen evenwel betrekken
die tot onze Derde Soort.
vi. ( 6) Wegedoorn met endelingfe Doornen,ovaa-
Rhamnas fg gekartelde Bladen en wyd gemikte
Thee- Takken.
boom»chtlfie‘
De Heer O s b e c k bevondt, dat het Arme
Volk in China de Bladen van een Heefter tot
Thee gebruikte , welke de regté' Theeboom
geenszins was, groeijende dit Gewas een Vadem
hoog. De Takken waren ook aan de Enden
gedoomd ; de Bladen ftompachtig ovaal,
gefteeld , glad : het droeg Aairen van digt by
elkander gevoegde , ongefteelde Bloempjes, in
vyven gedeeld , met vyf Meeldraadjes , een
korten Styl en drievoudigen Stempel.
vu. ( t) Wegedoorn met zydeli'ngfe Doornen, de
Rht*pbyl Bladen enkeld en by vyven.
*us: ... Hier Sicuiaanfche.
( 6) Rhamnus Spin. term. Fol. ovatis fermlatïs , Ramis diva»
licatis. Mant. 207. RhamnusThea. Osb. //;'«. 232 , 161.
(7) Rhamnus Spin. Iateralibus , Fol. folitatiis quinatisque.
Jac<^,
Hier wordt een Gewas, bedoeld, dat op Si- III.
cilie groeit, volgens B o c c o n e , daar de Boe-
ren hetzelve Zaccati heeten, zynde dikwils meerHooFD-
daneens Mans langte hoog, zeer Takkig en naarSTUK*
den Slee - Pruim gelykende, met dikke fterke^^£f'
Doornen. De Bladen, als die van Palm, bly-
groen , kwamen v y f op een Steeltje voort; de
Bloemen waren wit en hingen aan Trosjes ,
waar op Vrugten volgden als de Blaauwbes-
fen , doch grooter en rood , met een enkeld
Steentje.
De Heer J a c q u i n een Takje met V rugten,
door B o c c o h e zelf ingezameld, van deezen
Heefter bezittende , heeft bevonden, dat het
Gewas Endelingfe Doornen hadt , gelyk de
voorgaande Soorten, geevende uit zekere Knobbeltjes
twee, drie of vier Steeltjes, ieder met
drie of vyf Wigvormige Blaadjes, en de Bes-
fen, van grootte als Erwten, bevatten ieder een
groot Steentje met ééne holligheid. De Bloe»
men hadt hy niet gezien, doch volgens onzen
Ridder waren dezelven in vyven gedeeld, met
een enkelden langen Styl, komende ongefteeld
uit de Oxels der Bladen voort.
In verfcheide opzigten verfchilt dit van de
befchryving van B o c c o n e , en daar is zeker-
lyk reden om te twyfelen , of het Gewas wel
tot dit Geflagt behoore. Met meer reden kan
het
jac^ Obs. II. p. 17. Rhamnus Siculus pentaphyllos. BOCC.
Sic. +3. T. 21. RAJ. Hifi. 1626.
f l II. PEEL, IV. STUK.