lil; (4) Nagtfchade met een ongedoornde Heeft tr-
Afdeel. achtige Steng en dubbelde Bladen , het
Hoofd- eene kleiner: de Bloemen in Kroontjes.
STUK.
iv. De gedagte verfchillendheidheid der Bladen
iiptyi*m. onderfcheidt deeze Soort genoegzaam. Zy heeft
iweebia- dezelven Lancetswys’ ovaal en de Vrugten als
in tweeën gefpleeten , en fchynt uit Amerika
afkoinftig.
v. ( y) Nagtfchade met een öngedöorde Heefter-
DuUama achtige bogtige Steng; de bovenfte Bladen
ra. Piekyormig; de Trosjes gekroond.
Bitterzoet,
Het'bekende Gewas, dat men gemeenlyk
in ’t Nederduitfch , volgens den Latynfchen
naam, Bitterzoet noemt , is eene Klimmende
Nagtfchade, gemeen door byna geheel Europa.
Zo wel , naamelyk , als het in Sweeden aan
de kanten van Moerasfen en in vogtige Haa-
gen groeit, komt het voor in Oodenryk, in
Engeland, Vrankryk, ja zelfs omdreeks Moot*
pel*
(4) Solanum Caul. in. ftut. tol. ge mi nis, alteio ininore ,
Tloribus cymofis. ItiJ. Sol. Caul inermi perenni 5cc. V it.
Cliff. i $■ Hort. Cliff. 61. RoYkN Lugibat. 424. Sol. Amer.
Strychnödendro accedens &c. Plok. Alm. 349. T. in .
£ 4-
( j) Solanum Caul. in. frutescente fiexuofo, Foliis lupsriori-
bushaftatis, Racemis cymofis. Hort. Cliff. 60 Fl. Suec. 189,
spl. Mat. Mei. 9J. ROTEN Lugibat. 424. ToliRNF. Inü. 149,
Solanum leandens feu Dulcatnara, C. B. Pin. 167. Sol.
Dulc. Africanum. Dill , Elth. 365. T, S73. f* 3Ja,
pellier en in Karniolie. De Sweeden geeven ’er Iïf,
verfcheide Naamen aan; de Duitfchers noemen F"EEL'
het Hemskraut, Je langer je lieber, of ook Hoofd-
Bitterfiifs; de Engelfchèn Bitterfweet of W o od f™ ^
Nagtfchade ; de Franfchen la Douce amére o f ^ f "
Figne de Judée; gelyk C a m e r a r i u s hetzelve
Vitis fylvejlris tytelt. By ons heet het
ook Alfsranken , doch by ’t Gemeene Volk in
de Steden Hoe langer hoe liever, en by de Boeren
Qualjler, zo de Hoogleeraar d e G o r t e r
aantekent.
Het is een Gewas , dat fomtyds wel Stammen
maakt van een Duim dik, taamelyk vast
van Hout, doch in ’t midden voos, met een
■ witachtige Schors , geevende verfcheide Ranken
als de Wyngaard ui t , die langs de Boo-
men , aan den Waterkant, verfcheide Voeten
hoog opklimmen , en fomtyds ook wel in der-
zelver holle' Stammen , inzonderheid in die der
Wilgen, geworteld zyn. Gedagte Ranken bly-
ven in ’ t eerde Jaar altoos groen , bezet met
Bladen, die zodanig verlchillen, dat fommigen
enkeld en Hartvormig gefpitst, anderen in drieën
gefneeden , of met twee kleinere aan ’t Grond-
ftuk voorkomen > en lang gedeeld. De Bloe-
men groeijen by Kroonswyze Trosjes op Tak-
kige Steeltjes : zy zyn Raderachtig en Violet
van Kleur, met eene geele Kolom in ’t midden,
die uit de famengevoegde Mëelknopjes bedaar.
De Kelk is klein: de Styl langer dan de Meeldraadjes
, en het Vrugtbegiozel wordt een
Q ron*.