h l
A fd eel .
v.
H oofd-
SI UK.
je vindende, ’t welk in de Teeldeelen van al*
le andere tot nog toe door L in n a ü s geopperde
Geflagten fchynt te verfchillen, en naast
hier t’huis behoort; zo heb ik goed gevonden,
daar aan den naam te geeven van
P a l l a s s i a .
De verdienften van den Hoog geleerden Heer
P al l a s , zo in de opheldering van de Na*
tuurlyke Hiftorie in ’t algemeen, als van de
Kruidkunde in ’t byzonder, naar waarde te be-
fchryven , gaat buiten myn beftek. Het gene
zyn Ed. ten opzigt van de Zee - Gewasfen uitgevoerd
heeft, is uit myne zo menigvuldige
aanhaalingen, van zyn Werk, gebleeken (*).
Van bet gene de Planten aangaat, ftrekt de
befchryving van zyn Ed. Reistocht door ver-
fcheide Gewesten van Afie , ten voorbedde.
Sedert zyne terugkomst en verblyf als Hooglee-
raar te Petersburg mag men met reden een verdere
voortzetting van zynen loffelyken arbeid
verwagten, en het kwam my voor , billyk te
z y n , zyn Beeld hier, onder de Mannen van
naam in de Kruidkunde, een Standplaats toe te
eigenen.
De Kenmerken zyn : een Kelk in vyven
Verdeeld, een vyfbladige Bloem; de Meeldraad*
jes by uitftek lang , zo wel als de Styl , die
enkeld i s , ftaande op een gelteeld Vrugtbegin
(*) Zk het I. £>. XVII. STUK ian deeze Nat. Elflorit,
sinzei, dat uit v y f Haauwtjes o f Hokjes is fa- Hf.
mengefteld. Afd e e l .
Volgens het gene zig in myn Takje , dat Hoofd*
naar ’t Leven op de 1 nevensgaande Plaat ver-SpTi UjKr*vtf
toond wordt, openbaart, heeft dit Gewas de u
Bladen Spatelvormig ovaal , aan ’t end een
weinig uitgegulpt, effenrandig, glad, met eene
van onderen uitpuilende middètrib en evcnwy-
dige dwars o f zyd • Ribben. Ik vind ze overal
niet alleen fterk geaderd, maar ook door-
zaaid met dergelyke doorfchynende Olie-Blaasjes
of Kliertjes, als ’er in de Bladen van Wyn-
ruit zig vertoonen. Deeze Bladen zyn gefteeld,
en komen tegenover elkander, o f gepaard , aan
een Scheutje voort , dat kantig is , geevende
uit derzelver Oxelen , en verder daar boven ,
gepaarde Bloemfteelen uit , die met elkander
eene groote Tros maakeD. Ieder Steel verdeelt
zig doorgaans in drieën, en deeze fomtyds wederom
in tweeën , zo dat fommigen van deeze
Trosjes drie , anderen vier o f vyfbloemig zyn.
De Bloemen zyn groot , gelyk uit de natuur-
tuurlyke Afbeelding van het Takje met zynen
Tros , in Fig. 1 , blykt , en by A ziet men
eene Bloem , die in Afmeetingen verdubbeld
is. Hier openbaart zig de zonderlinge gefteld-
heid; hebbende deeze Bloem een ruuwen Kelk.,
die in vyven verdeeld is , met een Steeltje
van een half Duim langte , waar binnen het
Honigbakje eene" verhevenheid , als een Voet-,
ftuk , uitmaakt, aan en rondom hetwelke de
vyf