III. de Bloem van Bernagie en diep ingefneeden
A fdeel. Bladen , zynde van B r e y n gety teld, Boom-
Hoofd» achtige Gedoomde Nagtfchade van de Kaap der
stuk. Goede Hope. Zy groeit aldaar aan de kanten
khaif van Graften en op andere ongebouwde plaat-
fen , wordende hier in de Tuinen door Zaad
o f aflegging gemakkelyk vermenigvuldigd. Het
wordt een Heefter van anderhalf Elle hoog ,
met Houtige Steden , uit den groenen zwartachtig
en met fcherpe. Doornen overal gewapend
, zo wel als de Steden en Ribben der
Bladen, welke , door hunne Infnydingen, veel
naar die van den Ganzen-Diltel gelyken. De
Vrugten hebben de grootte van de zogenaamde
Appeltjes,der Liefde ; zy zyn eerst groen,
dan geel en worden door de rypheid zwart: het
Vleefch derzelven hadt die ervaren Kruidkenner
Vergiftig bevonden ; doch van den Wortel,
die fcherp en bitterachtig was, hadt hy het Af-
kookzel, op het voorbeeld der Hottentotten,
tot ontlasting der Waterzugtigen met goed gevolg
altoos voorgefchreeven.
xxvi. (26) Nagtfchade met een gedoomde Heefter-
Solarium i achfanClum.
Levantfche.
SoUnum Caule acuL fïuc. Aculeis tomenrofe Foliisque
oblique ovatis repandis. Md. Sol. Cnul. acul. frucicofo, Fo-
liis repandis, Calycibus aculeatis, RoYfN Lmdhnt. 423. So-
lanum fpinofum Fruftu rotundo. C. B. P in . 16 7 . Sol. JEthi«-
opicLim maxime tomeutoliim Zcc. PL’’K. jU-n,r, 35 1 * T. 315.
f. 2. Solanum Poirfifemtn frurescecs 8cc. Solo Caule fpino*
fo. BOEE.H. Lugdbat. U< p. 6 7 . N, ia.
achtige Steng, de Doornen Wollig zo
als de Bladen, die fcheef Eyvornng en aan v<
de kanten uitgegulpt zyn.
Waarom de voorgaande Soort, van het Zuid
end van Afrika afkomftig , den bynaam van
Sodoms - Appel voere , is my duider. Dezelve
immers zou beter voegen aan Edeeze Soort ,
wier Woonplaats gefield wordt in Paleftina,
en» zo wy.dezelve , met B i r s e r u s , houden
voor de Gedoomde Nagtfchade van B a u h i -
n u s , dan moeiten het de Poma Hiencontea
of Appelen van Jericho zyn, van I m p e r a -
tu s . Hoe ’t zy, de afkomst is uit de Oofte-
lyke" deelen van de Middellandfche Zee , en
het wordt van onzen Ridder aldus befchree-
ven.
„ Een Wollige Afchgraauwe Steng, met
,, ^ikke , regte, korte, geelachtige Doornen ,
” die, behalve de Punt, Wollig zyn : de Bla- 1 den Eyvormig , aan de eene zyde korter ,
„ dik, Wollig, ftomp; de jonge BlaadjesVins-
wyze uitgefneeden en witachtig aan den
,, rand, met drie Stekels op de Rib: de Steel-
, tjes van onderen gedoomd. De Bloemfteel-
L tjes uit de zyden van de Steng; het voor-
,, naamfte met den Kelk gedoomd; de oveii-
,, gen onvrugtbaar ongedoomd. De Bloem als
„ die van Bernagie, uit den blaauwen Purper-
„ kleurig.”
Q 5 II. deel. iv . Stuk.
(27) Nagt