(5) Jasmyn met over hoekje, fpitsachtige , drie-
fdeel» voudige en Vinbladen, de Takken hoekig.
Hoofds
tu k . Zeer js f volgens deeze bepaaling, het
~ v- verfchil, tusfchen deeze en de voorgaande Soort:
humik. doch aanmerkelyk, wanneer men de Afbeelding,
llÊe‘ welke ’er L o b e l van g e e ft, met die van het
Heefterachtige Drieblad van D o d o n ó u s ver-
vergelykt. L i n n ^ u s befchryft het als een
kleine Heefter, die de Takken groen, glad en
buigzaam , weinig gehoekt heeft ; de Bladen
drievoudig, (in ’t midden der Takken uit zeven
Vinblaadjes beftaande,) de zydelingfen ovaal,
het endelingfe eens zo groot, aan de Punt en
dikwils ook aan het Steeltje gefpitst. Men
vindt deeze Soort, zo wel als de voorgaande ,
in onze Kruidhoven, doch de plaats der afkomst
is niet bekend.
Vï. (6) Jasmyn met overhoekje ftompe, drievoudi•
»IoTmu™ Se en Vinbladen, de Takken rond.
mum.
Zeer wel- t
riekende. « r
(s) Jasminum Foliis alternis (acutiusculis) ternatis pinna-
tisque, Ramis angulatis. Hort. Ups. 5. J. Fol. alternis ternatis
acuminatis. Hort. Cliff. 6. ROVEN Lugdbat. 398. jas-
minum hiimile luteura. C. B. Pin. 397. Jasra. luteurn. Besl.
JEyfl. &ft: 140. f. 2. Lob. hon. II. 106. Jasm. ƒ. Gelfemi-
nam iuteum. Tournf. Inft. 597*
( 6) Jasminum Fol. alt. (obtufls) ternatis pinnatisque. Ra-
. mis teretibus. Hort. Ups. 5. Jasmin. Fol, alternis ternatis ob-
tufis. Hort. Cliff. 5. Royen Lugdbat. 397- Jasminum Ind.
fla?um odoratisfimum. Ferr. Cult. 93, Jasm. flav. odoratum»
BARR. Pon. 62, Burm. Fl. Ind. 6.
In de befchryving van den Cliffortfchen Tuin
js deeze door de ftompheid der Bladen van de n
voorgaande onderfcheiden. Barrelier noemt-H oofd*
ze Geele welriekende en F e r r a r i u s xeers ^
welriekende Indifche Geele Jasmyn. Uit Indie
fchynt zy derhalve afkomttig te zyn. L i k *
nje us heeft ze in de Akademie-Tuin van Up-
fal aldus waargenomen. Het is een hooge Heefter,
met roode Takken en ronde Takjes, uitgenomen
dat wederzyds een Streep, langs de-
zelven , van het Bladfteeltje nederloopt. De
Bladen zyn drievoudig , (o f in ’t midden der
Takjes met zeven Blaadjes gevind,; de Blaadjes
ovaal, naauwlyks gefpitst, glad, nevens het
Steeltje, dat in ’t midden rood is, aan de bin-
nenzyde te niet loopende. Deeze verdraagt
minder Koude dan de twee voorgaanden.
De Heer N. L. B u rma n k u s heeft hier vn.
een nieuwe Soort bygevoegd , welke zyn Ed.
Jasminum oUongum noemt, en bepaalt als Jas-bl®d”keU
myn met enkelde gepaarde Bladen en overhoekfe
mibloemige Oxel - Stee’tjes (7 ). Dit is zekerlyk
eene van alle de voorgaanden geheel verfcbillen-
de Soort , welke men met reden Enkelbladige
zou kunnen tytelen , of Javaanfcke, als op ’t
Eiland Java groeijende. De Afbeelding, door
zyn Ed. daar van gegeven , bevestigt zulks.
D e
(7) Jasminum Foliis oppodtis fimplicibus , Pedunculis al»
ternis axülaribus unifioris. (Jasminum Javaaskiina. Herb. Gut-
'ON.) BURM. Fl. Ind. p. 6. Tab. 3. f. 2.
B 4