IIL
Afdeel«
IV.
Hoofdstuk.
* iT D
II. Stu k,
.fcladz. 75.
I.
Scabrita
triflora.
Driebloemige.
aan, dat dezelve niet heftaat uit Doosjes., maar
uit enkelde lange, pieramidaale Zaaden, op het
dunfte end rustende , hoekig, Wpllig met ééne
Holligheid. De Groeyplaats is op yogtige plaat-
'len in Karolina en. Virginie.
De Oostindifche. Platanocephalus van V a i l -
l a n t , zynde de Katou ■ Tsjaha van Malabar.,
te vooren Cephalanthus met gepaarde Bladen genaamd
, wegens de v y f Meeldraadjes onder de
Vyfmannigen behoorende , en tevens ook een
hoogftammige Boom zynde, is begreepen in het
Geflagt van Nauclea , en dus te^ vooren reeds
• befchreeven*. De Vrugten van dien Boom worden
, wegens de gedaante, Morgenjlernn geheten,
en het Sap, daaruit geperst, tot verzagting in
Kolykpynen gebruikt. .
. S c a E r i T A. Ruuwblad.
De Kenmerken van dit nieuwe Geflagt' zyn,
een eenbladige Trompetachtige “Bloem. met een
geknotten Kelk, waar in twee uitgegulpte Zaaden.
De eenigfte Soort (1) , in Indie huisvestende,
is een Heeften met vierkantige ruuwe Takken,
waar van de Geflagtnaam. De Bladen zyn gepaard
, gefteeld,- langwerpig ovaal, êffenrandig,
langer dan de Leden der Takken, wederzyds
ruuw.
(1) Scabrita. Syst. Nat. XII. Gen. 1142. p. l i j . Neg,
XIII. p. 124. Mant. 37.
ruuw. Uit de Oxels derzelven komen de Bloem- UI.
fteeltjes, tegenover elkander , voort, die maarApni®EL*
half zo lang als de Bladen zyn , aan de puntHooFD-
tweebladig en driebloemig. Het*byzondere Om-STÜK*
windzel is , zo ’t fchynt, vierbladig , uit ftomp
ovaale Blaadjes , van langte als de Kelk , be-
ftaande , en bevattende drie ongefteelde Bloempjes.
S i p h o n a n t h u s . Spuitbloem.
De Bloem is , in dit Geflagt, eenbladig Trechtervormig
, zeer lang , ’t welk daar een Sppit-
achtige gedaante aan g e e ft : de Kelk in vyven
gedeeld. Vier Beslèn, die één Zaad bevatten,
maaken de Vrugt uit.
A mman noemt d e e z e ( i) ‘Siphonanthemum, _ 1.
' ; i SiphonaKenzegt
, dat de Bladen naar Wilgen - Bladem^s Mica,
gelyken, zynde ongevaar drie Duimen lang enfc° “ tm l'
één Duim breed , fpits , op korte Steeltjes ,
hoog groen , zo wel als dé Steelen van het Gewas,
uit wier to p , als ook uit de zyden, de
Bloemfteeltjes voortkomen , omtrent een Duim
lang , in drie, vier o f vyven Kroohswyze verdeeld.
De Bloemen, zo lang als de Bladen, zeer
dun , geel van Kleur, hebben een krommen
paarfchen Styl en vier paarfetie Meeldraadjes.
De
( 1 ) Siphonanthus. S y s t. N a t . XII. Gen. 129. p. 119. V
x ii. p. 129. siphonanthemum Salicis folio floie flavescenie*
Amm. AB. Pctrop. 1736. p, 214. T. 15«