Afdeel.
vxi.
Hoofds
t u k .
Vosfe-Besfen.
de B la d en ftom p o vaal, omgekruld , e ffenr
a n d ig , van onderen g e ftip p e ld .
Deeze Soort voert den bynaam van V i t i s
Id c ea , welke aan de eerst befchreevene Euro-
pilche Bofchbesfen ©ok dikwils gegeven wordt
enby T o u rn e fo r t niet alleen, maar ook
by anderen, tot een Geflagcnaam is gebruikt ,
om de VeiTchejdenheden te bevatten. Dus
beeldt C l u s i vs een Eerfte, Tweede, Derde
, en T a b e r n j imo n t a n o s ook een
Vierde V i t i s Idcea af. Die benaaming fchynt
van den Berg Ida afkomftig, hoewel T our.
h e f o r t op dien van Kandie geene zodanige
Gewasfen aantrof. Deeze Soort valt door geheel
Europa , inzonderheid op hooge, dorre
Bergachtige Gionden en in drooge Bosichagien.
Men vindtze ook by ons op de Veluwe , alwaar
de Boeren ’er den naam aan geevén van V o s je *
B e s J e n . Anders noemen wy ze Roode K ra k eU
h e s jen , en in Duitfchland voeren deeze mede
den naam van H e id e lb e e r en , waarfchynlyk om
dat zy op Heijen groeijen, of als onder ’t Gewas
van de Heide. De Engelfchen geeven ’er ook
zo wel als den Blaauwbesfen , den naam van
B ilb e r r ie s of [W lio r tleb e r r ie s aan, met onderscheiding
van de Kleur , en de Franfcben noe-
menze, zo wel als die , yHirelle. By de Duit-
fchers worden deeze , in ’t byzonder, S te in -
h e e r le in geheten, om dat zy veel op Steenige
plaatfen voortkomen, in Sweeden L in g o n .
’t Ge-
’t Gewas rverfchilt in grootte, insgelyks *
naar zyne Groeyplaats zeer. C a m e r a - vu.
r i u s , die ’er een zeer goede Afbeel-Hoofd-
ding van geeft, noemt het een klein Heeftert-S^ * ^
je en S copoli geeft ’er kruipende Steelen/„.
aan, ’t welk nader met de Afbeelding van Do-
jDONéus ftrookt, maar L i nn m o s namin Lapland,
daar dit het allergemeehlte Kruid is in
de Zandige Bosfchen, op een zeer hoogen
Berg eene Verfcheidenheid hier van waar, welke
regtop en twee of driemaal zo hoog groeide
als anders, dus in Geftalte zeer verfchilleü-
de, doch zynde niettemin, zegt zyn Ëd., vol-
itrekt de zelfde Soort, welke gemeenlyk maar
een Span hoog groeit.
De Bladen gelyken naar die van Palm, doch
zyn wat grooter: het heeft, aan ’t end van de
Takjes, witte of bleekroode Bloempjes , van
Klokswyze figuur, aan knikkende Trosjes vergaard
, en daar op volgen Besfen, die als een
Gekroond Naveltje van boven hebben , ryp
zynde rood van Kleur. De Smaak derzelven
wordt van fommigen gepreezen, van anderen
gelaakt. Zy zullen ook op de eene plaats moog-
lyk beter dan op de andere vallen , naar den
Grond en Zonnefchyn , die zy hebben. Zy
zyn zuur, verkoelende en famentrekkende, wordende
de Geley, daar van met Suiker gemaakt,
tot verfrisfching in heete Ziekten aangepreezen.
De Laplanders eeten ze zegt L i n nj eus , en
mengenze ook dikwils onder hunne Kaas - Beu-
Hn