b H
H
26ö V y f m a n n i g e H e e s t e r s .
1 :j| AfS l minder en aIs Doornen ffeekende hadt; de
v. * Bloemen enkeld II op haare Steeltjes , Reukeloos;
IÉ B M : Hoofd, de Besfen geel. Voor ’t overige kwam hefc
^ ■ y i STBS> Gewas , ten opzigt van de geüalte der Bloem en
p ?® 1 i[ 1 eeldeelen , als ook van de Kransbladigheid ,
taamelyk met de anderen overeen.
9 1 I iljffll"" ff P a t a g o n u l a .
1. Een Raderachtige Bloem , die den Süyl ia
w K Ê tweeën verdeeld heeft, en een zeer groote Vrugtp
i draagende Kelk; het Zaadhuisje met twee Holm
1 II ^ jfii ligheden ; maakt de byzondere Kenmerken uit
van dit Geflagt, dat den naam van zyne Groeij
11 plaats heeft.
Iii
1 r J - De- eeniSfte Soort C O , naamelyk, is uit het
UAitH. Zuidelykfte deel van Zuid - Amerika, dat men ’t
f l l l l 11)1 Ml e r i - LaDd der Patagonen noemt, afkomftig. Eenige
f e a kaanfche. Zaaden, onder Mos, dat van daar gebragt was,
M g m i gevonden , in de Aarde gezaaid, leverden dit
11 Gewas ui t , zynde op het derde Jaar een Elle
Srk'x hoog , met den Stam een Pink dik , fen in ’t
volgende Jaar anderhalf Elle. De Schors was
groen met witte Stippen ; de Bladen geleeken
fris. Dill. Eltb. 306. T. 229. f. 293. 1
B B n lfiS
B naar die van den Alaternus, zynde fyn getand
in de uiterfle helft, ’t welk reden geeft van de
M 1
bepaaling. Z y waren glad, doch de Takken
be-
(1) Fatagonula. Syst. Nat. XII. Gea. 20*. p. i7s. Peg.
XIII. p. 192. Fatagonica Foliis partim ferratis , partita inte»
S j
\tt
bezet met dik, bruin Haar. Tusfchen de Bla- UI.
den, aan de Top-enden, kwamen Tuiltjes voort/VFD“ u
van Klokvormige Bloempjes, byna tot aan het Hoofd»
midden toe in vyven of ook in vieren gefneeden9TÜK*
en den Reuk van Vlier hebbende. De Vrugt
was geen Befie, maar Vliezig, in de Kelk vervat.
B r u n s f e l s i a .
Een zeer lange, groote, Trechterachtige Bloem;
de Vrugt een Befie met ééne Holligheid; maakt
de byzondere Kenmerken uit van dit Geflagt,
hetwelke dien naam van Pater Plumi e r bekomen
heeft, ter vereering (trekkende van den
ouden Kruidkenner O t h o B r u ns f e l s id s ,
die voor derdhalve Eeuw de Kruidkunde in
Duitfchland tot eenige opheldering heeft ge-
bragt.
De eenigffee Soort ( i ) , door dien Pater in ^ i. ■ '
Zuid - Amerika ontdekt, is een Heefter,
Houtige, ruuwe, geknobbelde Stengen o f Tak-^”^ ^
ken ; de Bladen effenrandig , Romp ovaal ofkaanfche. j
Spatelvormig met een Punt, fterk geaderd en
gedeeld. Aan ’t end der Takken komen Tros-’
fen van eenbladige Bloemen voort, die een lange
ruige Pyp hebben, welke van boven zïg uit-
bréidt in vyf breede Slippen, en van binnen een
lan-
( i) Tïrunsfelua. Syst. Nat. XII. Ceo. 2;9- p- i77- Neg.
Xiir. Gen. 2S0. p. 193. Bmnsfellïa Flore aibo Fruttu molli.
Pi.Uü.1. Gtn. 12. Ic. 65,
II, deel, iv . sim»