m .
A'FDEEt.
V.
H oofd»
STOK.
Bêsfinbocm.
gladde Besfen , de Steeltjes eenbladig geblikt.
De gemeenfte Soort van Kruisbeziën zyn ,
die men Gladde kan noemen, om dat zy geen
ruigte hebben op de Vrugt. In yt Franfch
voeren deeze , zo wel als de Aalbesfen , den
naam van Grofeillss, en ’t Gewas wordt door
den naam van Grofelier epineux onderfcheiden ( * ) ;
maar in ’t Engelfch noemt men dit laatfte Goos-
berry - Bush, in’ t Hoogduitfch Krausf- of Kratt-
felbeer , in Sweeden Krusbaer of Steckelbaer,
dat is Kruis- of Stekelbeziën. Hoewel de Vfug-
ten glad zyn , naamelyk, heeft het de Takken
uitermaate fcherp gedoomd; zo dat het plukken
derzelven, zonder zig tot bloedens toe tekwet-
zen , een handigheid is. Hier komt b y , dat
dit Gewas zeer digt groeit , en het vereifcht
zulks om wel te draagen ; ja het heeft die ei-
genfchap • met de Aalbesfen gemeen, dat het
meer en beter Vrugten g e e ft , wanneer men
het, volgens zynen Hqefterachtigen aart, met
verfcheide Stengen o f Struiken uit den Steel
laat groei jen; draagende dus op Stooven, ge-
lyk men ’t noemt, beter, dan op Boompjes.
Zelfs worden de oude Spranken, door de kun»
digfte Tuinlieden, wanneer zy vierjaarig zyn ,
weg-
(*) Volgens GeofïROV , die zegt, dat men de gewoone
Kruisbesfen Grofcilles blanches noemt en de Aalbesfen Grofeil•
les touges; doch anderen noemen de eerden , onryp zyndc,
Grefeilles vertes, dat eigener fcbynr.
H M b SH V
weggefneeden, en de jonge Scheuten in plaats Hl*
gebragt. Dat men, zo wel de Kruis- als Aal- AFy*EU
besfen , zeer gemakkelyk, van Stek kan ver- Hoofd»
menigvuldigen, is iedereen bekend.
Verder fpreek ik niet van het Loof noch
Gewas. De Bladen zyn veel kleiner doch in
figuur veel gelykende naar die der Aalbesfen.
De Bloem verfchilt, in ’t uiterlyke aanzien
, ook weinig , komende de v y f Bloemblaadjes
uit de infnydingen van den Kelk voort,
wiens agterfte gedeelte het Vrugtbeginzel bevat
, en de v y f Meeldraadjes uitgeeft. De
Hees H a l l e r tekent aan; dat de B u is ,
waar door zyn Ed. den Styl bedoelt, aan ’t
end twee Sponsjes, aangegroeid heeft, maar uit
de naauwkeurige Waarneemïngen van den Heer
S c h m i e d e l b ly k t, dat dit Teeldeel famen-
gefteld is uit twee Stylen, tot onderen toe af-
zonderlyk, die ieder , aan ’t end zulk een Sponsje
, dat de Stempel is , hebben: weshalve dit
Geflagt, £ indien zulks ook in de Aalbesfen
plaats heeft , niet tot de Eenwyvigen, maar
tot de Tweewyvigen , in deeze Klasfe , zou
behooren ( f ) .
De
f f ) SCHMIED. leen. Plant. Norimb. 1762. Tab. I. Lin-
naïus , evenwel, zegt die Autliear , fchryft aan dit Gefhgt
twee evenviyiige Stylen toe ; doch ik vind nergens, dat onze
Ridder anders zegt, dan Stylus bifidus , dat is de Styl in
tweeën gedeeld o f gevorkt; gelyk Malpighius denzelven tot
over ’t midden geipleeten vertoonde.
Y S
II. Deel. IV, stuk»