Tab. V.
Fig.XI.Ai
Fig. x i i .
ginta. Claro ea funt colore, atque interna fabrica
cavos referunt tubulos, fingulos ad extrema
fua coecos. Oriuntur autem binis e truncis, mi-
• ro quodam modo tanquam in ramulos diviiis x,
Quod vehunt fernen niveieft candoris, ejufdem-
que, ac in Apum maribus, fpiffitudinis. Haud
noverira quidpiam , quod huicce parti fimilius
fit, quam Pancreas Pifcium , cujus olim deferi-
ptionem Commelini operi inlucem edito inferni,
iconefque meamet ipfe manu delineavi.
Coeca Uteri A ppendix f . perquam elegans eft
alba, nervofa & mufculoia partícula, materiei
& texturae firmioris. Ea fi diffecatur, quod
fuipenfa manu cautiifime fieri debet ; tunc depre-
henditur, poftica parte ad bafin,pyriformi qua-
dam, veluti globoia, & rotunda earn particula
gauderej»,e qua acutus, Iapideus & incurvus pro-
dit ftylus, acutifllmae fubulae haud abfimilis.
Officulum hocce lapideum, inde exemtum,
atque microfcopio perluftratum, pellucidam &
Fig. xiii. corufcam veluti pifcis fquamulam refert, fua cu-
*• ticula orbatam. Poftica parte adRadicem fiiam a,
qua cum globoia particula unitum eft hocOffi-
culum, nonnullas idexhibet incifuras, abexte-
rioribus introrfum ufque in cavum ejus penetrantes
, tunicis veftitas : numeravi aiitem harumce
incifionum quatuordecim. Caeterum aequale
apparet, atque teres b , acus inftar, fubacute
definens. Dein vero 8t quatuor illud in ambitu
c' fuo format margines five extantes Limbos c, quos
hiter lirae fulcique notabiles confpiciuntur \ quod
tamen optime vifui patet,. quando particula haec
Fig.xiv. ?. diifecatur e: turn enim & manifeftum fit, earn
intus cavam effe; ut capitis pilus, ei immiflus,
tantum non totam permeet. Intra hoc hujus
Officuli cavum limpidus continetur humor. Ibi
Fig. m i . autem loci, ubi radix ejus cum particula ilia glo-
b' bofa unitur b¡ peni tus id excavatum eft, & quam
tenerrimum j ut ideo ibidem quoque facile dif-
fringamr , f i vel paululum modo rudius & incau-
tius tradetur. Effervefcit illud quam fortifiime
cum aqua folti : hinc Officulum alcalinum voco
Quisnam hujufce Particulae fit ufiis, expifea-j
ri haud po'tui. Putabam equidem in initio, quod
Penis eflèt : verum ab experientia contrarium
edodus fum. Interim certum tamen eft, ejus
quendam in generando ufum eife ; fiquidem poft
coitum celebratum plerumque ejufmodi particulae
ibi loci relidae reperiantur, ubi Cochleae
fimul commoratae funt. Quin & id ipfum in
aliis Cochlearum ipeciebus obfervavi. Tandem
vero indicium quoque id mihi evafit, quo vide-!
repoteram, utrum negotium generationis eflet
per-
Haar couleur is beider, en haar inwendig maakfei
is als een hol pypke; ?vaar van yder op ßnetip.
penblint is. Sy ontfpruyten uyt twee fiammen
die haar feer aardig als in taxkens x verdeelen
Het faat, dat fy voeren, is ßneeuw mit, en van
conßdentie als in de mamiekens der Honingbyen- Wt
kan dit deelken niet beter vergelyken, als by bet
Alvleis der Vijfchen, waar van wy voor deefen by
Commelyn de beßhryving hebben uytgegeeven en
ik felfs de figuuren getekent heb.
Het blinde aanhangfel van de Lyfmoeder f is een
feer aardig, wit, fenuwagtig en mufouleus deelke
vaß van ßibßantie en maakfei. Wanneer het open,
gefiteeden wort, dat heel voorßgtig moetgedaanfyn
foo fiet men dat het agter in degront een peers-ge.
wys-knoopagtig en rondt deelken he eft y , waar uyt
een fpits, ßeenig, en kromgeboge penneke, als een
feer fcherp gefleepe priem, kamt te fpruyten. DH
ßeenagtig beenken daar uyt genoomen vaefende, en
met een vergrootglas beßen fynde , foo vertoont het
ßg als een doorfigtig glintßerent vijjchobbeke. Agter
aan fyn Gront a daar het met het knoops-gevoyfi
deelken vcrcenigt is , heeß het eenige inkervingen, '
die van buyten naa binnen in fyn holte doorgaan,
en met vliefen bekleet fy n, waar van ik daar ugtien
inßiy dingen getelt heb. Vorder vertoont het ßg efen
ende rondt b¡log, ende fpitsagtigals een naalt. Enim
maakt het in fyn omtrek vier boorden, of opflamde
Randen c , waar tuffeben merkelyk vooren en fiemtn
te ßen fyn. Hat niet beter kan geßen 'worden, ttn
ß men dit deelken doorfnyt e, op welken tyt het
ook hol te fyn ß g vertoont; en foo men een hayr-
ken van het hooft daar in ße ek t, foo gaat het ttn
naaflen by heel door dat beenken. Binnen in deefe
holte heeft het een klaare vogtigheid. Op de plaats,
daar het met fyn grondt aan het knoopsgewyfe deelken
vereenigt is b , is het heel uyt geholt, en feer
teer, waar door het daar ligt aan ßukken breekt,
als men het maar een weynig onvoorßgtig handelt.
Het effervefoceert feer ßerk met ßerkwater, mar-
om ik het een Soutbeenken noem.
Wat gebruyk dit deelke heeß, heb ik niet kunnen
uytvinden. In het heg in beeide ik my in, dat het dt
Roede was , maar dat heeft my de onderv inding con-
trarie getoont. Het is egter foker, dat het fyn gebruyk
in het telen heeß; want, naa dat het fpelen
gedaan i s , foo vint men deefe deelkens gemeenelyk
leggen op de plaats , daar ß gefeten hebben. Dat
ik ook wel in andere ßorten van Slakken geßen heb.
En ten laatßen is het my een teken geworden, ivaar
aan ik ßen kon, o f het telen gedaan was. In de
Slakken, die niet en fpeelden, foo vond ik dat dit
deelm
pera&um. In nonnullis Cochleis, quae Vene-
rem non exercebant, Particulam hancce adeo reperì
adhuc pufillam, ut vix quartam partem
prius deferiptaeaequaret, pun&o fimilis, graci-
ijs, brevis & tenella. In aliis vero major, in
aliis iterum minor erat: prout nimirum, quantu
m judicare potui, plus minufve tempori generationis
adpropinquaverant. Quandoque femi flava
eft, ut plurimum tamen limpida & candidiffi-
ma : videtur autem Coralliorum inftar, accre-
fecrej id, quod in Lapide Limacis clarius de-
monftrabo. Memini me in Sepia aliquando in-
tegram perulam ejufmodi albis claviculis reple-
tam vidifle, qui quidem, liberi ibi in humore
glutinofojacentes,molli penituse materie confta-
bant, multoqueerantmajores. Sunt & huic Pifci
Branchiae, aliaeque ejufmodi mirabiles partes:
ut hinc vel maxime confiderari mereatur ifthoc
Animal ,ed quo plurima hadenus nee audita nec
intelle&a dici poflent.
Tubulus communis inter Penem ßtUterum^,
haud admodum notabilis eft : obfervavi folum,
quod cavus fit. Verum aliud illud Vas defe-
bi>. rtnshh, ampliörem fpeculandi materiem videtur
i. fuppeditare ; tum quia in Matricem fefeaperit/':
tum ob pyriformem , quo gaudet, Globu-
*■ lum k, qui pallide purpurafeentem intus cqnti-
het humorem, nonnihil glutinofum, nec prompte
adeo diffluentem. Globulus hic in corpore
proxime Cor fitus eft,ut vel Arteria magnacir-
cum illam fiftulam, quacum is unituseft, fera-
tur. Quo autem ufu polleat haec particula,
haud fum hadenus dicendo. Semel obfervavi,
quod Officulum iàlinum in hoc Vas fefe penetra-
Verit, fere ufque ad aperturam ejus in Uterum :
attamen, fi bene memini, irritaveram tunc Co-
chleam fub coitu ; ut ideo lúas illa partes Genitales
introrfum reduxerit : quam ob rationem Co-
chleas poftmodum , quae coitum celebraverant,
diverfis coloribus folebam interftingucre. Cu-
jusnam vero ufus fit Globulus illius vafis, me
quoque penitus latet : id iòlum firmus credide-
rim,quod haec forte fit vera illa particula, in
qua Múrices pretiofum illud fuum pigmentum
reconditum gerùnt, quo olim, temporibus Ro-
manorum , veftes Primatum atque Monarcha-
rum purpurabantur. Eo coliineant Sacrae Li-
tei'ae, dum perhibent, Virum divitem purpura
indutum fuilfe.
h Crifpatum Vafculum l. cuinam ufui inferviat, '
panter ignoro. Id fa Item vidi, quod in varios
E' ftnbuatur ramulos z , qui, tanquam totidem
► ex oblongo-terete & acute convergente
:
tubuli.
Deelke in femmige nog foo kleen was, dat het
qualyk het vierde gedeelte daar van haalde, fynde
als een kleen ßipke , dun^ kort ¡en teer. Infommi-
ge anderen was het groter ¡in anderenweer wat kleen-
der: naa dat ik kan oordeelen, dat fy meer ofmin-
der tot het teelen gevordert waren. Somtyts is
het halfgeel, maar meeßen tyt beider en fpier wit s
en het ßcbynt dat het, als de koralen doen , kamt aan
te groeyen, dat ik wat klaarder in de Steen der
Slak vertonen fa l. Het heught my, dat ik in da
Zeekat eens een ganfeh beursken vol van diergely-
ke witte pennekens geßen heb, die daar los in een
lymige vogtigheid lagen, maar haar fiubßantie was
geheel week; en de penne kens veel grooter. Deefi
Vis heeß ook Kaaken, en andere folke wondere dee-
len , dat hy een feer aanmerkelyk dier is , waar
van men veel ßou kunnen feggen ¡Hgeen nognoit
gehoort o f verßaan is.
Het gemein Pypke tufreheh de Roede en Lyfo
moeder g is niet Jeer aanmerkelyk, alleen dat ik
het hol te fyn bevonden heb. Maar het andere, te
weten het toebrengende Vath h i s , foo het fohyn(9
van me er der bedenking foo om dat het ßg opentin de
Lyfmoeder i; als om fyn peeragtig Knoopsken k ,
dat van binnen een purperaghtige vogtigheid heeft,
die wat lymig is ¡en niet heel wel dißiueert. Dit
knoopke is in het lighaam digt aan het hert gelee-
gen, lopende de greoteßagader om het pypken, daar
het mede vereenigt is. Wat gebruyk dit deelke
heeft, daar kan ik meede niets van feggen. Eens heb
ik bevonden ¡dat het foutbeenke daar in gefchooten
Was tot ontrent de opening , die het in de Lyfmoeder
heeft: dan foo ik wel onthouden heb, ik had
deefe Slack geirriteert in fyn Jpelen, waar door hy
fyn teeldeelen inwaarts getrokken hadt. Waarom
ik naderhant de Slakken, die gefpeelt kadden, met ver-
Jchillige cculeuren enaertekende. Maar wat nut nu
fyn knoopke heeft ¡daar ben ik onwetent in, alleen
vertrou ik , dat dit het eygentlyke deelken wel foou
puunen fy n , waar in de Purper-Slakken haare dier-
baare veruwin opgeflooten hebben ¡waar meede men,
in de tyden der Rcmeinen , de purpere gewaadeti.
quam te vevwen, en tot kleederen der Köningen en
Monarchen te gebruyken. Waar op de Schrift ß e t ,
als fy feg t , dat de Ryke man met purper gekleet
was.
Het Gekronkelde Vaatkcn 1, daar begryp ik meede
het gebruyk niet van: alleen heb ik geßen , dat
het ßg inverßheyde taxkens L. verde eit, dewelke, als
veele Pypkens, haar oorfpronk hebben uit een
K k lang