1 14
licuh eft Sc fpongiofa: verum ubi acu vel
acidula compungitirr, fuos tarnen mufculos tanta
vi valet contrahere; ut fernet ipfam in eorii
duritiem Compingat.
Subtus haec corporis pars albifTima eft, Sc ae-
quabìli Voluti cute obdudta • quae quidem itìul-
to mihi tenuior iuperiòrc videtur, led tarilen pa-
ritèr glanduloia eft, & quodammodo intetftin-
dta, fimulque ob tenuitatem fuain ad tootum
aptior. Si Cochlea vitro fuper limpido reptare
llnitur, motus hie quam pulcherrime obfcrVari
poteft : ubi enim, Cochlea ibi proreptante, vi-
trum deinde invertitur, mirabilis ifta motio ea-
dem fefe ratione confpiciendam oftert, ac exigui
maris fludtus, qui molli vento leniter adri fefe
mùtuo tarde infequuntur. Nec lane fingularem
hiinc motum alio aptiore fimili exprimere fciam.
Quod autem in nuda Cochlea, in aquam pro-
jedta, atque in lagenam immifla, motus Spiri-
tuum Animalium obíérvariqueat, fub ipecie mi-
nutorum globulorum, a capite ad caudam, àtque
á cauda ad caput ièfe moventium ; id profedto
meram duntaxateft phantafma,iftiufmodi a Phi-
lofophis confidirum, qui iblis libris impalle-
Icunt. Ratio vero illius phaenomeni in eo folo
fita eft, quodjdum in aquam projicitur Cochlea,
iemper in corporis mtico aliquid aèris defixum
maneat, qui tarnen, uteunque valide lèfe mò-
veat, nullum unquam motum ördiöatu'm ofiren-
dit: namque bullulac fuum lèmp'er ordinfem
fitumque inter iè retinent- qùantumvis una cum
corpore ccntrahantur arque expandantur, id eftJ
conglomerentúr, rurfümqUe áb invicem remo-
veantür.
C A P U T y .
De reti quis Cochleae Geftibus, Viribusj &
Vita. Quomoào interficiendafit ad Anatomen
; una cum aliis curiofis exferimen-
tis. Tum quid in earn Sal agat.
QUañdó Cochleae fie fe qiiiéti dare voliint,
ut nullö fefe motu fuae fimbriae vel pedis
alicubi fixas ieneant ; tunc iàtis magnani
muri portiònem fuo e corpòre premunt Se
cxcérnunt , qiii qutdèm panlulam ifocatus ipfis
loco pendiili quafi ledti infèrvit. Id autòm ple-
rùinqiie intènditi fadfcitant, 'atqüe ibi fic moran-
tur'j dòhéc vel pluvia cadat, vel àtmolphaera
réfrigefcat: alio eriim inàjófe hofte, quam ficchiate,
non premuntur.
Un.
noeint •worden. Dit ganfche deel is week en ßoti.
gieus; maar fio men met een naalt c f fpelt dat
prikt, foo kan hy fyrie feierefl foo ßerk te fanteh
trekken en contraheren, dat hy figfolve Joo hart
als een leder maakt.
Van onderen is dat gedeelte des lichaams hetl
blank, en als met een eenparige huyt overtrokken
diemy veel dun derfehynt als de büvenfte, hoewel Jy
meede klieragtig is , en enigßnts verdeelt, maar door
ßn dunte is hy bequaamerpmßg tebeiVeegen. Ali men
de Slak op een beider glas laat kruypen, foo kan men
deefe beweeging feer fray fien , want foo men dat
dan omkeert,wanneer hy daar op voortgaat ,foo flet
men defe wonderbarelyke beweeging haar vertonen,
gelyk de golfkens der zee, die op malkanderen lang,
faam volgen, wdtineerfy door een fiele wint fo f
telyk bewoogen worden. En beter kan ik deefe feit*
fame beweeging niet uytdrukken.
Maar dat men in een nankte Slak,|| die in het water
geworpen is, en in een vlefch gedaan, de beweeging
van de Dierly ke Geeften fou kunnen fien ,
en dat onder de figuuV van kleene bellekens, die
haar van het hooft tot defiart, envan de fiartnai
het hooft beweegen, dat is niet als een inbeelding
van dat fio ft vah Philofophen, die alle'en in de boe-
kefi fußen. De beele reden beftaat, om dat daar
altyt lugt in het flym des lichaams blyfi hangen,
als men de Slak in het, water werpt, nradr daar in
is noit eenige geoidineerde beweging in te fien t
boe feer hy ßg 00k roert; want altyt behouden dt
bellekens haar vrder en plaats: Hoewel fy in krimpen
en uytrekken met het lichuam , dat is op een,
en van malkanderen, fohuyven.
H E T V. H O O F T S T U K .
Van de vorderemanieren der Slak, fyn
Sterkte en Leeven. Hoe men hem
dooden moet omte ontleeden* neffens
andere naukeurige ondervindingen. £n
wat het Sout haar doet.
W .Anneer de Slakken willen rußen , foonder dat
fy ‘ haar door eenige beweeging van haar
Soom o f Voet vafl bouden: foo perfen en fcheyden
Jy uyt haar lichaarn een gedeelte flym , het welk
als het een weynig gedroogt is , haar dan als voor
een hang en ruß-bedde dient. Dit doen Jy gement•
lyk op den dag, en Jy blyven daar in tot het re-
gent, of de koelte aankomt: want Jy hebben geen
grooter vyant als de drooghte.
¡ ü
Unde St obfervamus, ipiàrum muctim magis
efle coloratum, prout parciorem ejus copiam
fuis in vafis glanduliique habent ; qui alioqui
femper limpidus atque albicans eft.
Sunt Sc confortii amantiflimae,eo praefertim
tempore , quo teftam fuam accreicere faciunt;
turn enim in locis umbrofis centenae (èie congregant
, ut in otio hoc peragere poffint, quietae
juxta ib invicem defidentes. Potifiimum tamen
aliquot ante diebus, quam coitum exercent, ad
fe mutuo prorepunt -, uti fuo loco narrabo.
Valida admodum ipfis Vita eft,ut vel ièx aut
feptem diebus fub aqua detentae fupereflè
queant. Quin Sc fauciatae, Sc fuae cute vel te-
ita protraétae, vel quatriduo adhuc vivunt; modo
pariter in aquam reponantur. Tanto autem
robore pollent, ut cum altera Cochleâ, te-
ftae ipfarum adhaerefcente, quam facili ime prospere,
Sc ièmet quaquaverfum movere valeanr.
Imo vel duas Cochleas nonnunquam pertra-
hunt. Quoufque autem naturaliter vitam producali,
vix accurate determinari poteft: quan-
quam crediderim, ipfas longiflimam ad aetatem
per tingere; quod quidem ex lento teftae earum
incremento admodum facile conjiciendum eft:
. in teftae enim fuperficie permagnus cerniturnu-
I . merus ejufmodi crenarum s , quales in cornibus
. boum obfervantur ; e quibus ruricolae annos ho-
rumce computant.
Magno mihi conftitit labore ipfaioim Anato-
me : iìquidem haec non nifi diflicillimo negotio,
ipfis etiamnum viventibus, inftitui queat. Quod-
fi enim fale confpergis Cochleam , haud ab co
confumitur illa, uti quidem creditur, fed tan-
. turn interficitur ; tuncque fimul ob validam mu-
fculorum contradtionem vilcera omnia tantopere
corrugantur , ut nihil prorfus diftindte videri
poflit. Omnis namque mucus turn lemporis e
corpore ipiàrum exprimitur : ut vel animadver-
terim, ipiàs quoque partes lpermaticas -in hac
Cochlearum ipecie triplo reddi graciliores ^quod
fine perquam notatu dig»um>eft. Unde.Sal mi-
hi verum purgans medicamentum -Cochleae
efle videtur, quo .omnes 'ejus humores ejiciun-
tur. Quin forfan purgantibusquibufdamphar-
macis òblini. poflit hoc Infedtum., experiundi
gratia, quidnam effcctûs in eo,producerent: quod
qmdem, ficubi procederet, haud âne nullius in’
arte medica ufus futurum eilet. Interim- expe-
1 nmentum bocce, ut facpiufcule mihipropofue-
nm '» non tentavi tarnen hadfccnus. Ita faltem
fentio,quod fub purgandiadiu in IntcftinisHo-
Hierom flet men 00k, dat haar ßym gecoulcur-
der is, naa datjy daar minder van in hart vaten en
klieren hebben; fynde het anderßnts altyt beider en
wit.
Sy Jyn 00k feer gefelfohap foekende ,voornament•
lyk als Jy haar hoornken doen aangroeyen, op wel-
ken tytjy in fchaduwagtige plaatfen by honderden
haar vergaderen, om daar tyt en ruß toe te hebben,
fittende ß il naafi malkanderen. Beflonderlyk kruy-
pen Jy te famen eenige dagen te vooren, eer Jy
Jpeelen; als ik op order Jeggen Jal.
Seerßerk Jyn fy van leeven, en fy kunnen wel
fes en feven daagen onder het water heflooten fynde
haar leeven uytßrekken. En wel vier dagen, als
fy gequefi ß n ; en dat fy felfs uyt haar huyt, oj
Jckaal, ß n getrokken. Dan men moet haar meede
m het vw r leggen. Sy ßnfooo ßerk, datjy met
nog een andere Slak, die haar aan het hoornken vaß
bout, heel ligtelyk kunnen voortgaan, en haar ovev
al beweegen. Somtyts wel met twee andere, d ie ß
voort fleepen. Hoe lang ß natuurelyk leeven, dat
is niet wel te foggen, hoewel ik geloof, dat Jy tot
beele, hooge jaaren komen, dat heel ligt uyt het
langfoam groeyen van haar hoornken aj te neemen
is. IVaar op men diergelyke inkervingen in groote
menigten flet s , die men op de hoornen der Offen
bevint, waar uyt de buysluyden haare jaaren naa
'ekgnen.
Ik beb groote moeyte gehadt om haar te ontlee-
den, want het is niet als met een feer grooten ar-
beyt te doen, a lsß nog in het leeven ß n . Soo men
haar met fout beßroit, dat verteert de Slak niet, als
men ßg inbeelt, maar het doot hem alleen : maar
alle de ingewanden worden door het krimpen der
mufculen foo feer te fernen getrokken, dat men
niets hequamelykßen kan. Want al het flym dat
fcheyt op die tyt uyt haar lichaarn: foo dat ik onder•
vonden heb, dat felfs de faat-deelen driemaal dun-
der in ditfoort van Slakken waren geworden, dat
feer aanmerkelyk is. Soo dat ik het fout voor een
waaragtige purgatie van de Slak houde, die hem
alle ß n e vogtigheden afdryft* En men fou möge•
lyk dit Dierken met eenige purgerende medicamen-
ten kunnen beftryken , om te fien , watwerking ß
daar deeden. Dat foonder twyfel eenig nut in de
Heelkunfl fou hrengen ,indien het aanging. Hoewel
ik het noitbefegt heb, alhoewel ik zulks veelmaal
heb voorgenomen. Altyt myn gevoelen is , dat het
purgeeren op defe manier in de darmen der Men•
fchen toegaat, als het hier notwendig in de huyt
van de Slak doet. Te weten door een bytende,
®mum idem penitusfiat, quod heic tx.túi\fecus\prikkclendc, en kittelende,opwekking,waar door dt
ini F f a klier