Tab.XIII.
f ig . IV. g .
Tab.XIII.
fig. XV.]
¿ . f ig . I I I .
detur ortus ciTc ; quum fex tantummodo utrin-
quc, àdeoque omnes fimul computatac duode-
cim exiftant.
O&ava deinde atquc nona Ventris incifurae,
quae duodecimum 6c decimum tertium corporis
Annulum conftituunt, penitus aequales fune 6c
laeves. Has demum decima Ventris, five po-
ftrema 6c decima quarta corporis excipit incifura,
tribus pilofis five fetaceis Caudulis g exornata :
quibus accedunt duae adhuc Appendices incur-
vae, in Foemellis haud adeo ipeétabiles,in Ma-
iculisautem fubtus nonnullis iniuper aliis Ap-
pendiculis ftipatae.
Quantum ad coloretn horumce Vermicukr
rum : minimi pallide caerulo, nonnihil ad viri-
dem vergente, gaudentj qui tarnen haud adeo
ipfi Animalculo proprius dici poteft, fed potius vi.
fceribus tranfparentibus debetur. In omnibus
autem hifce VeraiibusOculi ex fufco nigri-
cant, Dorfumque pallide fufcis maculis, quae
aetate increfcente paullatim magis nigreicunt ,
guttatum eft. Os ipforum pallefcit, 6c fufco-
rubris Denticulis eft inftruftum : cujufmodi
colore etiam pi£tae funt, quae infra illos collo-
cantur, Forcipes five Maxillae, duobus Den-
tibus praeditae, partemque veluti Oris confti-
-tuentes. Partes corneo-oflèae, 6c Unguiculi
Pedum itidem ex fufco rubent.
Extuberantes Alae pallentem fuum colorem
fenfim cura flaveicente commutant, qui lapfu
témporis in fpadiceo-caerulum, tandemque in
fubfufco-nigrum abit. Univerfum Animalculi
corpus pallide flavo paullatim inficitur colore,
6c nigricantes in Dorfo, qua id fupernam Ventris
partem conftituit, maculae pedetentim fatu-
ratiorem in colorem tranieunt.
Ulterius admodum notabile eft horumce Ani-
malculorum ratione fexusdifcrimen. Mafculo e-
nim vel duplo majores funt Oculi *, quam Foe-
mellae ¿.Corpus tarnen Mafculi plerumque multo
eft mihus ,quam Foemellae : id quod in omni-
bus Inieóbis, quoufque mihi obfervare licuit ;
obtinet ; atque a prudentiflima Natura, vel potius
a Sapientiffimo Conditore ita conftitutum
•eile videtur, ut ingenti Ovulorum numero tanto
amplior locus concederetur. Mafculo autem
jongiflimae iterum funt Caudae, 6c praeter has a-
liae adhuc tres quatuorve Appendices, partim ad
latera, partim infra collocarne, quae inFoemel-
la vixacnevixquidem confpici poflunt. Mas
quem in Tab. XIII. fig. iv. depidfcum fifto
maximus eft omnium , quos unquam vidi':
quamdaar
aan weerfyden maar Jes Jyn , ende in allef
maar twaelf.
Vorder ß o is de acbtße ende de regende inkee-
ping des Buyks , dat de twaalfde ende de dertiende
Ringb des liebaams is, heel ejjen endeg lat. Alwaar
dan de tiende inkeeping des Buiks , of de lefie, ende
veertiende inkerving des liebaams, met g drie hay-
rige oj borftelagt'tge Staartkens , vertiert ’wort.
Waar by nog tivee kromgeboogen Aanbangfelen haar
vertoonen ,die indeWyfkensfoo ßgtbaar niet en fyn,
ende van onderen in de Mannekens noch eenige andere
Aanhangjelen by haar bebben.
Wat de Couleur o f Teekening van bet Haft aan-
gaat, dejelve is in de kleenfle Wurm kens bleck-
blaeuw, een weynig na het groen trekkende. Dat
echter veel eer van de doorfchynende ingewanden
als van de eyge teekening van bet Dierken voort-
komt. Vorder fyn de Oogen in alle deefe Wurmen
bruyn-fwart, ende de Rüg is met bleek-bruyne
vlakskens gefiippelt: dewelke in booger ouderdom
allengskens fwarter "worden. De Beck van deefe
Dierkens is bleek, en met bruyn-roode Tantkens
verfien: gelykenvys ook fyn de tweetandige Sc haaren
o f Kaaken , die ander defelve haar plaats bebben
; ende als een gedeelte van de Mont fchynen te
maaken. Soo Jyn ook de hoornbeenige de eien, ende
de nagelen der Voeten bruyn-root.
De uytpuy lende Vleugelen veränderen allengskens
van een bleeke verw in een geelachtige , die metter
tyt in een bruyn-Blauwe coleur verfchieten, tot fy
ten laatßen bruyn-achtig fwart worden. Het ge-
beele Dierke krygt metter tyt een blcekgeele verw
op fyn lichaam, ende ßvartagtige .vlakken op de
rüg, die het bovenßc gedeelte van de Buyk uytmaa-
ken, die worden allengskens in booger coulettr verändert.
Vorders ß o is feer aanmerckelyk het onderfcheyt
van aardt o f geflagbt in deefe Dierkens. Heb-
bende a het Manneken wel tweemaal grooter Oogen,
als het Wyfkenh. Het lichaam vantbet Manneken is
gemeenlyk veel kleender, als dat van bet Wyfken.
Het welke na myne ondervitidingen in alle de bloe*
deloo/e Dierkens plaats grypt; ende om bet grootge-
tal van de Eyeren een ruymer plaats te geven,
foo van de voorbedaebte natuur, o f anders den J l “
wyfen GOD, beßelt is. Vorders foo beejt bet
Manneke de langße ftaarten, ende dan noch drie of
vier andereaanbankfelkens,sdie in bet Wyfken quar
lyk ßchbaar fijn; en waar van eenige aan de
andere van onderen, te feenzyn. Het Manneke ,dat
in de vierde af beelding op de dertiende plant ver
toont i s , is het grootße, dat ik oyt geßen heb; boeiv
cl
, qiiamvis Foemellae reperiantur eo longe majo-
res.
Quantum ad Indolem atque Mores hujuíce
Animalculi attinet; perpaucum eft, quod ex-
periundo diícere potui. Id folum afirmare au»
lim, quod inter omnes Iníe£torum fpecies nul<
lum unquam manfuetius aut innocentius ifto ob*-
íervaverim. Quocunque enim modo traótatur
femper tranquillo veluti animo cftjfibique reli-
étum mox ad labores fe confert, atque domun-
culam fibi fodere adgreditur. In mínima tan-
tum fpecie animad vertí, quod, rudius contre&a-
ta, caput verfus peófcus incurvet, feque nonnihil
rigidiorem faciat. Inter omnes hujus Animal-
culi aótiones nulla mirabilior eft, quam Bran-
[¿XIII* chiarum,qiiae corporiejus utrinque a adhaerent.
* \ ag1I:a^0: hae enim tam ordinate, diftinóbe 6c in-
deíinenter palpitantes commoventur, ut mens,
motionibus hiíce non comprehenfibilibus intenta,
prae admiratione quafi obftupeícat.
C A P U T VI.
Efehemeri Internarum Partium Ana-
tome.
O Vo, Verme , Pabulo, Aetate’, Partibus
externis, atque Indole noftri Animalculi
breviter deferiptis, ad mutationem ejus expli-
candam facilis nunc foret tranfitus. Verum
Suandoquidem eatam fubito perficitur, ut pro-
pemodum non nifi in duarum tunicarum depofi-
tione, nonnullorumque'membrorum explícatio-
neconfiftat j hinc ad diferimen ,quod Efcam inter
& Ephemerum, id eft,inter Vermem natantem,
huneque ipfum volantem datur, diftinóhus in-
telligendum magis conducere exiftimo, fi prius
Internas ejus Partes defcnbam : idque vel eo ma-
gjs, quoniam illae ipfae partes fub utraque hujus
Animalculi forma animadvertuntur.
Quam vis igitur internas Efcae partes de-
feripturus viam aggrediar a nemine ha&enus,
quantum feio, tritamj haud tamen, juxta Cluni
exemplum, de. librorum , hoc de themate
»gentium, raritate querar: praeterquam enim
quod Natura fuorüm ipfa miraculorum optima
fit interpres j Libri etiam eo faltem ufque admit-
tendi funt, quouíque naturalium phaenomenav
veritatem exprimunt. Unde illos fane doleo,
qui aliorum experimentis freti innúmera fie
figmenta iii animum inducunt, fuofque infuper
Le&ores iifdem decipiunt. Deinde etiam fieri
haud
wel daar nog veel grooter Wyfkens gevondeti worden.
Wat nu den Aardt ende den Ommegank van dit
Dierken aangaat; daar heb ik feer weynig onder-
vinding van. Alleen kan ik verfeekeren , dat ik
nooitgoedaardiger o f onnofelder Dierken, onder alle
foorten van bloedeloofe Beeskens, aangetroffen heb«
Hoe feer men het handelt, het is altyt wel te vre-
den; ende aan Jyn felfs gelaaten fynde,foo keert bet
datelyk tot den arbeyt, ende tot bet uytgraven van
een buysken. Alleen in de kleenße foorte heb ik
gemerkt, dat als men fe wat hart aantaß , fy dan
het hooft na de borfi btiygen ; ende haar eeni^ßns
ß y f maaken. Onder alles wat het doet , foo en
ifferniet verwonderlyker, als de beweeging van fyn
Kuwen of Kaaken, die het aan weerfyden van fyn
lichaam a fes heefi.- dewelke foo ordentclyk , on-
derfcheydelyk , ende geduurig wemelende bewert
worden, dat het verßant, in het bemerken van die
onbevattelyke bewegingeh , door verwondering als
feil fiaat.
H E T VI. H O O F T S T U K .
De Ontleeding van de Inwendige Deelen
van het Haft.
E tE y , de Wurm , ßrt Voetfil, fin Levens-
tyt* f i n uyterlyke Leeden, ende ß n Aart
körte lyk befchreven h ebbende: ß o kon ik nu bequa-
melyk fyn verandering afhandelen. Dan alfoo defelve
foo fchielyk in ß n werk gaat, dat fe haaft
niet en beftaat, als in het afßroopen van twee vlie-
f in , ende het uytrekken van fommige leeden .- ß o
oordeel ik het beeter te fyn, om foo veel te netter
het onderfcheyt te verfiaan tußeben bet Aas en het
Haft; dat is tuffeben de wurm fwemmende , ende
defelve wurm vliegende ; eerflelyk fyne Inwendige
Leeden tebefebryven; te meer alfoo wy defelve leeden
, onder beyde■ de gefialtenißen van dit Dierken,
gewaar worden•
Terwyl ik my dan tot de befchryving van de inwendige
deelen van het Aas hegeeve : ende dat ik
een weg inßaa, van nienuindt ooyt, dat ik weet
betreeden : ß o en wil ik echter met Clutius de
fchaarsbeyt der boeken omtrent deefe faak niet beklagen.
Want behalven, dat de Natuur ons het al-
derbeqttaamfie haare wonderen felver ontdekt, ß o
fyn de Boeken maar voor foo verre aan te neemen,
als ß met de waarheyt van de natuurlyke vertoonin-
gen overeenkomen. Soo dat ik die geene beklaag,
dewelke, op de ondervindingen van anderen fteu-
nende ,haar oneyndige valfcbeeden door defelve ko-
Q q q men
.i1!:;
li