J O A N N I S SWA
illi Audtores, qui accuraiiflìme hac de re fcri-
pferunt, amplius indicarunt nihil, nifi, quod
pellicula in capite 6c dorib prius difrumpatur.
Manifeftum id eft ex elaboratiifimo ilio de Ge-
neratione horumce Infedtorum tradfcatu, quem
Cl. Francifcus Redi, Magni Ducis Hetruriae Ar-
chiater, idiomate vernáculo, anno millefimo,
fexcentcfimo, fexagefimo 6c odtavo edidit; in
quo firmiifimis evincitur argumcntis, nullum horumce
Infedtorum ex putredine generari : id,
quod accuratifiimo huic Medico non lubentes io-
lum largimur j led vel praeterea etiam non dubi-
tamus aflerere, quod putredo ab illis ipfis Infc-
dtis producami', quae ex putredine nafci perhi-
bentur. Sed de hac re poftea prolixius.
Veriìntamen ut patefiat, unde verruculae il-
lae in dorio Erucae, quae tanquam figna muta-
torum pedum Goedartio impofuerunt, oriantur;
fciefidum omnino eft, quod Erucarum multae,
dum mutationem fubeunt, de ipfis etiam pilis,
quibus ante hifpidum erat earum corpuiculum,
tenerrimam quandam veluti vaginulammembrana-
ceam deponant; quaexuta hi pili, fiquando fubti-
liores funt, ut filamenta lini fàdti,in ipfaChryfallide
comparent. At vero quandoquidem Eruca illa Goe-
dartii ipinarum potius, quam filorum lineoram
aemulis horret pilis, hinc eft, quod ifti pili, una
cum reliquo corpore exuviis fuis orbati, didtam
tranfpofitorum quafi pedum figuram inChryíál-
lide mentiantur. Atque haec vera eft caufa, quae
diligentiifimum Goe darti tun in alterum ilium er-
rorem deduxit. Si enim modo didta Ipfi cognita
fuiflent, facilis quoque potuiffet aflèqui, unde-
nam ferica illa colorís flavi fila traxerint originem,
quae in Chryfallide, experimento vigefimo primae
partis defcripta, fe vidiiìe teftatur.
Interea tarnen non certiífimum duntaxat e ft ,
quod Erucae in Chryfallidem mutatio oculis
queat percipi ; prout Goedartius, 6c poft eum
Cl. Francifcus Redi probe animadverterunt : verum
6ceoufque noftra procedunt experimenta,
ut Naturam imitantes ex Eruca Chryfallidem
ipfi producere calleamus. Imo vel mutationem
quoque, adeo celeriter 6c fubito contingentem ,
fufflaminare, autad talem, quae nobis commoda
videtur, tarditatem reducere pro lubitu pof-
iumus : ut proinde iis,quae de hac re publico ex-
ponimus, derogari fides nequeat. Indeeft, quod
plurimas Chryíállides, pro dimidia tantum parte
mutatas, vel hodiedum fpedtandas exhibere pofi
fimüs : quemadmodum hoc ipfum, inter alia my-
fteriorum Naturae fpedtacula,praeftitimus coram
Sereniifimo Hetruriae Magno Príncipe, COSMO
TERm
m e r d a M m i i
eerft komt open tebarften, ons vertoont hebben. Ge-
lyk als blykt in bet doorgeleerde boek , van de voor-
teeling deefir Dierkens, door den Geettees-meeßcv
van den Groot Hertog van Tofcanen , Francifci
Redi, in het jaarfeftien bondcrt agt-enfefiig infyn
moeder-taale uytgegeven: ende waar in kragtig be-
weefon werd, datgeene deefer Dierkens uyt verrot-
ting veortteelen. Het welke v)y deefen naukeurigen
Arts niet alleen ligtelyk toeßaan : tnaar wy kunnen,
behalven dat, feer makkelyk ßaande hotiden; dat de
verrotting door die Dierkens felfs veroorfaakt werd,
dewelke gefegt 'werden daar uyt geteelt te 'worden,
Dan van dit alles in het vervoig breeder.
Ondertußchen op datwe moogen weeten, waar uyt
de wratkens op de rüg van de Rüps, dewelke als
teekenen van veranderde beenen, na het oordeel van
Goedaert, fig vertoont hebben, haar oorfpronk nee-
men: foo is H datwe moeten voeeten, dat veel Rupfen,
aljje veränderen, ook felfs van het hayr , datfe
te vooren op het lichaam hadden, een feer dun vlies-
ken afßroopen; het welke hayr, indien 't fyn is als
een gefponne vlas , op het Gulde-popken fig dan
komt te vertoonen. Maar alfoo de genoemde Rupfe
eer met doornhairkens als met vlafagtig hayr befet
iss foo is 9t dat defelve, in het afßroopen van het
vel, meede vervellende, de genoemde geßalte, als die
van veranderde voetkens, in het Gulde-popken, koo-
men aan te neemen. Ende dit is de waare oorfaak
van de tweede dooling van den neerfligen Heer Goedaert.
Dewelke indien hy geweeten had, Jo fou hy
feer ligi hebben kunnen vatten, waar uyt die geele
Sy de haar oorfpronk had genoomen, dewelke hy fegt
op het Gulde-popken, in fyn twintigfte bevindinge
van 9t eerfie deel befchreeven, gefien te hebben.
Ondertußchen is het niet alleen waaragtig ,dat men
de verandering van een Rups in een Gulde-popken fien
kan: als Goedaert wel ondervonden heeft, ende
naa hem de Heer Francifcus Redi;«?<wr onfe onder-
vindingen gaan Joo verre, datwe de Natuur navol-
gende, uyt een Rups een Gulde-Popken maaken kunnen.
Ende dat niet alleen : maar de verandering,
die foo Jnel ,fohielyk, ende gefw int is,doen ftilft aan,
ende defelve foo langfaam doen voortgaan, als het ons
geleegen komt: foo datwe fekerlyk van defelve ge-
tuygen kunnen. Hierom is 9t ook, dat ive nog veel
Gulde-popkens, halfverändert finde, fouden kunnen
vertoonen: gelykwe ook in de tegenswoordigheid van
f in Doorlugtigheid den grooten Prince van Tofcanen,
COS MUS DE DERDE, wanneerfyn Hoogheid feer
goeddaadig, ende geheel onverdient, ons heeftgelieven
te befeeken, ende onfe beefigheeden goetgunftig toe te
• ßemr
B I B X I A N A T U R A E . a;
T E R T IO , quum Is fávore fíngularí,atque im-
meritiífimo, ad nos in vifere, noftramque operam
benevole approbare dignaretur,
Ut igitur ha&enus expofiti Goedartii errores in
integrum reftituantur, fequentia velimpro cer-
tiífimis haben. Primo, Erucac Vermiculive
pedes nunquam in dorfum tranfponi. Secundo,
Erucam vel Vermem nunquam in aliud trans-
formari Animal j quamvis lapíu temporis ipfi,
uti Pullo, alae, aut uti Gyrino, pedes accrefcant»
Tertio denique ftatuimus , nullam unquam
in hifee Infe&is obtinerc metamorphofin aut
transformationem naturalem ; íed omnem il-
lani mutationem, in-cujus indole eruenda tam
turpiter haftenus erratum, 6c quafi Andabatarum
more claufis oculis proceílum e ft, in eo duntaxat
confiftere, quod Vermículo vel Erucae fen-
fim,fua fub pelle, per partium Epigenefin, membra
accrefcant, quae, depofitis fubito exuviis,
clare Se diftinóte in confpedtum prodeunt, ñeque
tamen primis diebus moveri poflunt ab Animálculo;
quum inftar aquae fluida fint, nec nifi
poft praegreflam dierum aliquot evaporationem
fufficiens robur acquirant.
Interim ríe hoc quídem in omnibus locum habet,
cum plures dentur Vermiculi, qui nihil
penitus de motu fuo amittunt; quod ut innote.
feat liquidius, ad tertiam noftram propofitionem
nunc tranfimus, Leétorem íério rogantes, uta-
nimum ad earn probe adversat; cum res fit maxi-
mi momenti, atque latiffime patens.
■
C A P U T Q U A R T U M .
QUATUOR continet ORDINES muta-
■t tiomim naturalium 3 ad qirn amnes fire
Infecí or um fpecies, único faltem mutatio■»
num principio gaudentes 3 compendio a
nobis referuntur.
QtJemadmodum hadtenus ex ipio rerum
principio, five indole,veram naturam illa-
rum apparitionum, feu ita didtarum naturalium
gemmationum,8c fubitamm in membra
pullulationum, quae in Infedtis obfervantur, de-
duximus,6c veluti nitida in tabula repraefentavi-
111 usi ea quidem ratione, ut 6c fimul indicaveri-
mus, quomodo 6c phantafmatibus noftris, 6c per-
verfis horum traditionibus, ea, tanquam ibrdi-
bus,conlpurcata atque inquinata f it ; 6c eandem
ab hifee quoque repurgaverimus, firmumvidemen,
onder natuurelyke verborgentheedeti, getoont
hebben*
Soo datvoe dan, -om de Voorgeftilde valshee•
den van Goedaert te herftellen, ßaande hou-
den: Eerft, dat de voetemvan een Rups ofWurm
nimmer op de rüg verplaaft werden. Ten Twee-
den, dat een Rups o f Wurm nooit in een ander
Dier ko?nt te veränderen ; hoewel hem metter ty t,
als een Kuyken, vleugelen; ofte als een jong van een
Vorfeb, beenen koomen aan tegroeien. Ten Der den,
ende ten laatften, foo houden wy ftaande, dat in de ‘
natuur ontrent deefee Beeskens nimmermeer een ge*
daante-verandertng, ofte vervorming, gefehiet: maar
dat de geheele verandering, waar ontrent tot nog toe
foofehrikkelyk gedw aalt is, ende foo blindelings naa*
getafen alleenig beftaat, dat een Wurm, ofte Rupsr
allenxkens onder fyn vel door toefetting van deelen,
leedemaaten koomen aaii ofte uyt tegroeien, dewelke
hy, het felve velfchielyk afßroopende, klaar ende onder
feheident lyk aan het gefegt komt te vertoonen.
Maar welke leeden nogtans, door roeden dat f e vloei-
baar als water f in , hy in 9t eerft niet kan beweegen,
ten fy dat fe naa eenige daagen uytdampings genoeg-
faame fterkte verkreegen hebben.
Dan dit is egter gantfeh nietgemeen aan alle,want
veel Wnrmkensin het alderminfte haar beweeging niet
verliefen: het welke op dat we betoonen , foo hege*
ven wy ons tot ons derde voorftel: waar op wy den
Leefer, als een faak van feer groot gewigt finde
gtvolgfinde, ernftig verfoeken te letten.
H E T IV. H O O F T S T U K .
In fig .befluytende VIER ORDEN van
natuurelyke Veranderingenj waar onder
meeft alle de foorten der Bloedeloofe
Dierkens, dewelke maar een grontveft
vanverwiflelingen hebben, beknoptelyk
van ons begreepen werden..
G Elyk wy nu hebben uyt den grond, ofte den
aard der dingen felve, het waare weefeen der
eygentlyke vertooningen, ofte der genoemde natuurelyke
uytbottingen, ende fehielyke uytpuylitigen in leedemaaten
, ontrent de Bloedeloofe Dierkens aanmerke-
lyk, opgehaalt, ende als in een nette febildery ver-
beelti aangewefon h ebb ende met eenen op wat manier
defelve, foo door onfe inbe,eidingen, als derfelver
quaade overleveringen, is dis bevuylt ende vprontreinigt
geworden: waar van wy defelve ook wederom
gefuyvert hebben, ßeilende namentlyk een vaßen en-
K *