¿8
veritates id fatis fuperque jam eftedlum fit» tan-
tique Viri dignitas (quo quidem reverentiae argumento
Ipfe alicubi erga magni nominis Anàto-
micum Fabricium ab A quapendente utitur) ejüí-
modi haud ferat cenfuram. Attamcn id faltem
iterato inculcare juvat, quod, cum Nympha 1-
píum fit Animalculum, nequáquam vero Ovum,
òmnis 6c unica, quae hic contingit, mutatio aliud
nihilfit, quam lenta fuperfluihumoris, quocum
Nymphae quaelibet necefiario mutantur, evaporado.
Ita enim fit, ut íub hac evaporatione
(quam ante in ApiculaeNymphadári animad ver-
timus) membra haélenus infirma, tenera, 6c in-
ilar aquae diffluentia, roborentur, ab humiditate
nimia, motum impediente, liberentur, atquc
hoc modo apta reddantur, quae poífint velamen-
tum exterius perrumpere, eoque vel, in morem
Apicularum, exuto, vel, ad exemplum Papilio-
num, derelitto, reliquum, qui intra corpus fu-
pereft, humorem expandendis alis caeteriíque
partibus impendere.
die wy alreede voorgeßelt hebben,genoegfaam gedaasi
ßnde, ende bet ook ßjne waardigbeid ( gelyk by
ergens Joodanige ree denen van eerbied, tenaanßeu
anden Grooten, Ontleeder Fabricius ab Aquapen-
dente, gebruykt) niettoeen laut. Soo is H egtet
datwe nog eenmaal füllen feggen,nademaal bet Pop-
ken bet Dierken felve is , ende geenEy, dat de eentgh-
fle verandering, deWelke daar in gebeurt, niet anders
Nympha igitur primis iilàe mutationis die-
bus Homini fimilis eli, qui, ob ftagnantem, intra
artículos,aquae íalfive humoris colluviem, quem-
cunque ad motum ineptus redditur ; mobilitate
quidem haud prius redeunte,quamArs vel Natura
memoratae humiditati abigendae operani ad-
hibuerint: abutroque enim vel artis vel naturae
adjumento par íequitur effeélus aeque in membris
tumefaélis, ac in Nymphis ita diófcis. Unde 6c
media hyeme, caloris debiti adminiculo, Nym-
phas, expulfohumorefuperfluo, in formàm In-
fedlorum deducere licet.
Tab.
XXXVII.
% • 11 *
I I I . & IV.
Denique uti falfiflimum eft, quod tota Vermi-
culi moles in Nympham , haecque rurfum in
reptile, voladle, aut natatile animans transfor-
metur; ita contra nihil verius eft, quam quod
membra omnia Papilionis, Mufcac, 6c fimilium.
eodem, acinaliís quibuícunqüeAnimalibus,mo-
do, ipíb jam in Vermículo accreícant: ut adeo
metamorphofis ab omni veritate alieniflima íolido
nullo fundamento nitatur. Haud eniminNym.
pha folum, fed 6c ipfo in Verme, vel Eruca«,
omnes futuri Iníeéti partes demonftrare poífu-
mus : haeque partes nequáquam gefierantur
fubito, íed una poft aliam paullatim accrefcit ;
doñee omnibus tandem perfe&is Vermiculus fefe
contrahat, pelliculam fuam difrumpat, membra,
quae fub hac fenfím accrevere, appulíu humo-
vum, membrorumque contrazione, quodammodo
is ; als dat de oxertollige vogtigbeeden, waar
meede alle de Popkens nootfaakelyk veränderen, daar
allenkxkens werden uytgedampt. Soo dat de Jwak-
ke, teere, ende als water vloeibaare leeden, door deeß
uytwaefeming ( dewelke wy ook in 9t voorgaande on-
trent bet Popken van een Bye aangemerkt bebben)
geßerkt fynde, ende van de overvloedige vogtigbeyd,
dewelke de beWeeging belette, ontlaß; bequaani werden
om bet uyterße Vliesken te breeken, ende bet
felve, als de Byen doen, afgeßroopt bebbende; ojte
als de Cappellen, verlauten bebbende; de overige vog-
tigheid, die nog binnen in bet liebaam gevonden werd,
tot een uytfpanning van vleugelen, ende vordere lee-
demaaten te verbeeßgen.
Soo dat bet Popken , in de eerße daagen der verandering
, als iemant, die tujfen fyn gewrigten een
overvloet van water, ofießltagtige vogtigheid, ver-
gadert bebbende, daar door tot alle beweeging onbe-
quaam werd; welke beweeging ook niet eerder komt
weeder te keeren, voor dat de kunfl oße de natuur,
om de genoemäe vogtigheid te doen verteeren, ge arbeit
bebben: Gelyk wy ook van die beyde, foo on-
trent de opgefwolle leedemaaten, als de genoemde
Popkens, defelve uytwerkingen verneemen. Waat
om wy ook feljs in 9t midden van de winter, doot
een brquaame wärmte, de Popkens de geßalte van
Dierkens, de vogtigheid doende uytdampen, kunnen
doen aenneemen.
Eyndelyk gelyk bet gebeel onwaar is , dat de ge-
heeleßoße van een Wurm verVormt werd in een Popken,
ende dat Jelve dan weder om in een kruypent,
vliegend, ofie fwemmendgedierte ; foo ijfer ook niet
waaragtiger, als dat alle de leeden van bet Cappel'le-
ken, Vliegken, ende foo voorts, felfs in de Wurmt
allenxkens op demanier van alle de andere febepfe-
len, aangroeien; fynde vorders de vervorming ge*
i heel ongegront ende tegens alle waarbeid. Waarom
wy niet alleen in een Popken alle de deelen toonen
kunnen van bet toekoomende Dierken; maar ook in
de Wurm ofie Rupfe felve a.* ende deefe deelen worden
niet fchielyk gebooren ,maar fy groeien langfaam
aan, bet eene deel naa V andere. Tot dat eyndelyk,
alles volmaakt fynde, hetWurmkenßg komt famen
te trekken, bet vel te doen barßen, ende de leedekens,
dewelke m etter tyd on der bet Jelve aangegroeit fyn,
door
tümefaci'at, exuvias fie prompte deponat, dcomnia
illa membra derepente oculis exhibeat. Atque m
hacquidem inflatione, pullulatane, protuberatio-
ne, gemmatione, 6c qüafi abla&atione novorum
membrorum , quae fenfim per Epigenefin, minime
vero per Metamorphofin, accrevere 6t fub-
nàta funt, unicum confiliit fundameìitum omnium,
qüae Infedta fubcunt, mutadoilum. Halle au-
tem naturalem mutationem ideo Nympham ap-
pellamüs, quoniam Infeóbum ejufmódi depofitis
exuviis, omn'i modo , fponfam feu Nympham
refert, quae membra fua paullatim fponfi in u-
fum intrinibcus aptat 6c adornat. Negamus au-
tem, quod Goedartius paflim ftatüit, ratione ex-
temae formae veram quandam cum infante fafeiis
involuto, aliiiVe cum faciebus,6c figuris conve-
nientiàm ili Nympha dari. Namque Nympha
non folum omnes futuri Infedti partes nitide 6c
diftindle repraefentat ; fed ipfum etiam Infedlum
reveraeft, idque non mörtuum àut fcpultüm,
imo vero, quod in Necydalis pulchi*e animadver-
tit Libavius , vivens atque lentiens : quàmvis
dio nullo mdicio fuam lentiendi facultatem pro-
derc queat, quam caudae vel ventris motu; ut-
pote quae pars in plurimis nulla fere humiditate
turgeicens,nec, praeter pelliculae depofitionem,
aliam fubiens mutationem, prillino luo * modo
dido, motu minime privatur.
Qiiod fi igitur haílenús pertradlata, uti feVe-
Ta funt, pro iridubitatis habeamus ; mox cor-
ruunt non folum omnia illa, quae modo ex Harneo
attulimuS j aut quae plura, averoabfona, inde
in medium proferre polfemus; verum 6c vulgaris
illa Philofophorum opinio, de fortuita ho*-
rum Infeótorum generatione (quae Goedartio
etiam ab iis,qui libellorum Ejuscui'am geílerunt,
vi veluti obtrulà efie videtur) ,prorfus evaneícit:
fiquidem ea alio nullo nitatur fundamento, quam
mani illa atque imaginaria metamorphofi; quae taimen
nec in natura rerum datur, mee vel verifimi-
liter ex Harvei ratiocinio 4 quod manifefta hinc
inde contradiéloria involvit, comprehendi po-
teft* Unde^ nifi praejudicata imbutus fuiífet o-
pinione Harveus, fuarum facile thefium depre-
hendere falfitatem potuiflet : praeterqüam,* qúod
reverenda tanto Viro debita videatur nobis pei*-
fuadere, iftam fententiam Ipfius animo nun-
quam vere inlèdiflè. Imo vero pro certo potiüs
habemus, Ipfum limili heic modo procelfiflè,
ac plerumque in rebus intelle£lu difficilioribus
fieri alfoletj fingendo nimirum quidpiam j quod
ad
door een aanperßng van vogtigbei den, ende een faa*
mentrekking van leeden, eenigßns op te doen jwellent
ende foo met een vaardigbeid bet vel qfßroopende *
nlle defelve leeden fchielyk te vertoonen♦ Ende in
deefe fwelling, uytbotting, uytpuyling , knopping,
ende als fpening van nieuwe leedemaatenßie allenkxkens
door ein toefettlng van deelen, ende geenßns
door vervorming^ßjn aangegroeit ende gebooren idaat
in legt geleegen de eenige grontvifi 'van alle de
veranderingen der Bloedeloofi BeeskeHs. Welke na-
tuurelyke veranaering Wy een Nympha noemen ; naa-
dem aal ketvervelde Dierke, met een bruyt\ die haare
leedematen allenxkens van haar bruydegom in-
wending vertiert, geheel en al overeenkontt. Soo
datwe louchenen , ten aanßen van de uyterlyki
geßalte, gelyk Goedaart hier ende daargewilt heeft^
dat het met een kindeken in luyeren gewonden, of
met eenige andere tronien en figuuren , eenige gtiy-
kenijfe fou bebben, die rees was. Want het alle de
deelen van het toekoomende Dierken niet alleen net
ende onderfchetdelyk vertoont, maar het is ook bei
Dierke felve-, ende dat niet als dood ende begraa-
ven ßnde; maar gelyk Libavius öntrent de Popkens
van de SydeWürmcH wel aanmerkt, levende ende ge-
voelende. Hoewel nogtaiis het zyn gevoelen niet als
door de beweeging van JyH ßaart ofie buyk kan betoo-
nen, dewelke door reden , dat f e in meefi alle doot
vogtigbeeden niet opgefwollen werd, nogte anderßns
als alleen doör het afßroopenvan hei vel verändert,di
vorige en genoemde beweeging niet en komt te verliefen.
Dit Verbandeide dan vaß gefielt Jynde, gelyk hei
inder waarbeid moet gedaan werden; foo valt niet
alleen in dnygen, bei geene wy datelyk uyt Harveus
voortgebragt hebben, ofie daar uyt nog meer teegens
de waarbeid ßrydende fou de kunnin voortbrengen *
maar ook het gemeene gevoelen der Wyfgeeren vande
gevallige voorteeling deefer Dierkens ( het welke ook
Goedaert vande Perfoonen, die fyn boe xkens tilge*
fielt hebben, als geheel opgedrongeh fchyiltt te fyn)
wortfeenemaal om Vergefiooten,want betganfeh geeti
grond als eenfiaakke ende ingibeelde yervorming en
heeft; dewelke niet alleen in den aard der dingen
niet en is ,* maar ook uyt de redeneering van Har-
veus, foo feer hier en daar tegens eenßrydende, felfs
nietfchynbaarelyk kan begreepen werden. Soo dat,
indienhy met geen voofoordeel ingenoomen was ge-
weefi, hy ligtelyk de valfcbeid ßn ir ftellingen foü
gemerkt hebben: behalven nogtans datwe uyt ontfag
tot hem ook niet en gelooven, bet waarelyk fyn gevoelen
geweeß te ß n . Maar Wy houden ßaande dat
hy hier gehandelt heeft, als gemeenlyk, ontrent dingen,
die onbegrypelyk fyn, gedaan werd; verßerende
namentlyk iets, dat, naa het beße oordeel, met de
H waar«