J O A N N I S S W A M M E R D A M M i i
” deRups) fig a l te vroeg tot ve randeringe gefet
” beeft, eer hy genoeg gegeeten hadde. Ende
ßhynende hem deefe faak foo klaar als den dag te
wefeen, ende de minfte twyfeling onderworpen: foo
is V dat by in Jyn neegen en twintigße ende dartig*
ß e Bevindinge, in fyn Tweede Deel, dat by dierge-
lyk een kreitpel Dt er, ende een ander dat gevleu-
gelt is , voorßelt s deefe valfche ftelling , als genoeg
hinceft, quod in Experiraentis vicefimo nono,at-
que trigeiimo Tomi lècundi, ubi limile quod-
dam mutilum, aliudque alatum Animalculum
depingit, ne verbulo quidem falfae hujus pofitio-
nis,. tanquam làtis demonftratae, mentionem fa-
ciat, fedvcluti penitus inconcuflàm filentio prae-
tereat.
Quandoquidem tamen locis mox citatis duo
exhibentur Animalcula, quorum alterum, foe-
mella nempe, conftanti Naturae lege nunquam
a. Tab. non fine alis tranfmutatur * ; alterum vero, qui
X* ",1.' mas eft, perpetuo jalatum prodit*: nonne per
¿.No. vi. quae haótenus attulimus, Goedartii commenta
genuinum mutationum naturalium fundamen-
tum non modo convellitur atque caiui obnoxium
redditur; verum Se via,ad veritatem ducens,im-
peritis penitus praecluditur?
Quin & ipfe Cl. Goedartius tantorum figmen-
torum temere adco propofitorum poena minime
immunis recedit : quum inde in binos alios
dilapfus fit errores; Primo namque inanis fuit
opera, quam làtis magnam impendere debuit ad
alimentimi Erucis, donec appetebant, compa-
randum. Deinde Se pereximia quaedam experi-
menta hac ratione praeterivit. Quoniam enim,
hoc fafeinatus praejudicio, falfam potius ratio-
nem, quam fuorumexperimentorumveritatem,
ample&ebatur ; hinc experiundo nequaquam po-
terataddifeere, quodErucarum illa fpecies alio
nunquam modo tranfmutetur, led mas perpetuo
intenellum Se alatum, foemella vero in rude,
non alatum, Se ventre turgido praeditum Infe-
6lum conftanter-abeat.
Et profeéto vel maximi momenti eflè videtur
ifthaec oblervatio,quod,loco allegato , ” No£tur-
” ni Papilionis mafculus alatus compareat, foe-
” mella vero ejufdem alis orba; utadeo mari concef-
fumfit luaviore liberi aèris frigufculo gaudere,Se
per ridentia prata fragrantefque flofeulos divagari;
cum contra foli foemellae cura rei domefticae,
Sc fruStus matrimonii, lint commilTa: quamob-
rem haec quoque jugiter pofteriora protendens
mafculum quafiad officium videtur compellere;
qui iple viciflim, demandato libi operi non de-
futurus, honefto veluti concubitu genus fuum
ae-
beweefen f 'ynde, niet eens nteer aan en komt te
roeren, maar als geheel onwrikbaar fijnde voor by
gaat,
Dan nademaal by op de genoemde plaatßn twee
Dierkens voorßelt, waar van bet eene, dat bet wyfi
ke i s , door een ßantvaße order in de natuur, altyt
fonder vlcugelen veränderta; ende bet andere, dat bet
manneken is,geduttriggevleugelt te voorfchyn komt'0;
gelyk ook onder andere foorten van deefe Dierkens
plaats beeft.. Soo is H dat door deefe fyne opgetelde
oliv)aarbeeden, de waeragtige grontveß van de na-
tuurelyke veranderingen niet alleen omvergeßooten,
endegevallig gemaakt iverdj maar ook de deure om
tot de waarheid te koomen, ivord door defelve voor
de onkmdigen ganfehelyk toegeßooten.
Ende de Heer Goedaerd felve en komt de firafi
f e , van foo groote onviaarbeden foo los te hebben
vaorgeßelt, niet te ontgaen :xoant fe nog tivee andere
mijgreepen in hem gehaart bebben. Eerß nament-
lyk, een groote ende onnodige arbeid , dien hy om
de Rupfen, foo lang alße eeten wilden, de koß te
verforgen, beeft op ßg moeten neemen. Ende dan
ten tiveeden, dat hy feer aanmerkelyke ondervindin-
gen daar door verby gegaan beeft. Want fynde
door dit vooroordeel ingenoomen, ende meer een valfche
ree den,als de ivaarheid fyner ondervindingen vol-
gen de: foo is H dat hy om te onder vinden, dat de
voorgeßclde Rupfen nooit.anders en veränderen, te
ivceten bet manneken in een gevleugelt ende tenger
gedierte, ende bet wyfken in een ongevleugelt ende
grofofte dikbuykig gedierte; geheel onbecfuaam geworden
is.
. Ende feekerlyk my dunkt bet een van de alder aan-
merkelykfie ondervindingen te weefen, datwe tergenoemde
plaatfe bet manneken van een nagt-Cappel-
leken, ofieUylkengevleugelt, ende bet wyfkendaar
van berooft, fien te weefen. Het manneken toe ge-
lauten te fy n , als fyn lufi ende vermaak in de geu-
rige frisheid vande lugt, ende de bekoorelyke aange-
naambeid vande velden ende bloemen, te moogen neemen
i ende het wyfken alleen, deforg vanbethuys,
ende de vrugten der voorttceling, bevoolen te Jyn:
Waar om het ook de agterße deelen geduurig uytßee-
kende, het manneken als tot fyn pligt febynt te noo-
digen; het welke van gelyken fyn beroep niet willende
tìetcrnat. Natura igitur in hifee Inlè&is lòllici-
tae Matris, Se egregii Patrisfamilias exemplum
nobis ob oculos ponere voluit. Nec lane incon-
gruum foret, uti olim pigri ad Formicam magi-
ltram àblegati funt, ita 8c conjugibus olfieii fui
incuriolis hocce exemplum proponere*
Quemadmódum ergo ex hifee ñoftris experi-
mentis, quae Goedartianis penitus contrariantur,
(tametfi accuratifiimus hicVir 8c reóte illa obfer*
vaverit, Se icones eorum non adeo inconcinnàs
dederit) abunde innotefeie, quam fallas Is feque-
las illegitime inde deduxerit, Se conftantilfimam
lnfcótorum bafin hac ratione cafui penitus obno-
xiam fecerit : ita nunc fundamentum hocce, quo
univerfum mutationum Infeófcorum aedificium ,
tanquam rupe inconcuflà, nititur, denuo rellau-
raturi, fequentia, ut indubitata axiomatà, poni-
mus. Primo, quod Eruca ante ftatutum a Natura
tempus, i. e. antequam ultimum incrementi
fui terrainum attigit, mutari nunquam polfit.
Secundo, quod, etiamfiErucaeeo jam tempore
toutari queant, quo adhuc aliquamdiu comedere
pofl'ent, id tamen nihil omnino habeat efficaciae
ad aliam ipfis formam conciliandam : quamvis
nihilominus lubentes fàteamur, magnitudinis i
quoddam diicrimen inde polle proficifci ; quod
interim nec a Goedartio, nec ab alio quopiam ha-
étenus obfervatum novimus. Unde Tertio minime
neceffum effe arbitramur, ut Eruca tamdiu
pafeatur, donec iponte fua cibo abftineat ; quo
enim tempore mutationem lubitura eft, paftionis
negotium non modo fupervacaneum eft Se difficile,
led Sc omni prorlus utilitate caret : cum po-
fitiones iftae, prout ante diófcum eft, non ex natura
rerum , fed e falfis Cl. Goedartii phantafmatibus
fint depromptae. ls enim haud fatis prelfo pede
fua fecutus experimenta, Se fernet ipfum, Scdu-
bio procul alios innúmeros ita in errorem fedu-
xir.
Porro, ut ad finem properemus, id quoque
pro rato habemus, Erucas, ubi ad fummum incrementi
fuiapicem pcrvenerunt, i. e. omnia ea-
rum membra lub cute in debitam magnitudinem
exereverunt, mutationem fuam adordiendi non
copiam folum Se poteftàtem, fed etiam liberuin
quafiarbitrium habere : ira tamen, ut penitus earn
practermittere haud valeant; quandoquidem pro-
taberantia, Se in Nympham abire velutgeftien-
tia membra pelliculam lapfu teraporis perrum-
punt; etiamfi poftmodum adhuc teraporis quo-
dam fpatio alimentis vefei queant. Ñeque indenalaaten,
als door een eerelyke omhclfinge fyn
geflagt komt te vereeuwigen. Soo dat de Natuur
ons hier, als een forgvuldige Huyswyf, ende een
kloeken Huyfvader, onder de Bloedeloofe Dierkens,
heeft willen vertoonen. Ende gelyk eertyds de Luy *
aards tot de MiergeWeefen fyn, feo mogten wy de
engeregel de Huwelyken wel tot dit voorbeelt kao*
men te wyfeen.
Gelyk nu uyt deefe onfe voorgeßelde ondervindin-
gen, ßrydendegeheel tegensdie van den naukeurigcH
Heer Goedaert, (Jjoewel nogtans dat defelve te regt
van hem ondervondert fyn, ende enigfins nettelyk uyt-
gebe eit) genoegfaam blykt, hoe onägtfaam hy fyn
valfche gevolgen daar uy t getrokken heeft; ende al-
foo door defelve den onveranderlyken grontveß van
de Bloedeloofe Dierkens geheel gevallig gemaakt.
Soo is V, dat we om deefe grond, waar op het gant-
febegebou Van de veranderinge der Bloedeloofe Dier-
kens, als op een vafie rotfe,ßeunt, teherfieilen,
flaande bouden: Eerß, dat een Rupfe voor haar na-
tuurelyken tyt, dat is eerfe haaren vollen wasdom
bekoomen beefi, nooit en kan veränderen. Ten Twee*
den, dat, boewel de Rupfen kumen ver an der on ,alfe
fe nog eenigen tyt feouden kunnen eeten, egter dat
felve, om haar eeri* anderegeßalte tegeeven, ganfeh
niet bybrengen kan; boewel nogtans wy geern bekennen,
dat fe in geßalte van Dierkens wat kl een-
der, oftegrooter, daar door te voorfchyn koomen :
H ge en egter nog van Goedaert, ofie vaniemant anders,
datwe weeten, ooit ondervonden is. Waar om
wy ten Der den, in het aldergeringfle niet noodig
agten, een Rupfe feo lang te moeten voeden, tot
dat f e van felve van bet eeten komt op te bouden t
Want als fe willen veränderen, foo is het voeden
niet alleen overtollig ende moeyelyk, maar ook fonder
het minße nut; fynde, als gefegt, deefe fiellingen
niet uyt den aart der dingen, maar alleen uyt de
berßenbeeiden van den Heer Goedaert getrokken.
Dcwclke , niet omfigtig genoeg fyne ondervindingen .
folgende, daar door fig fe lv e , ende fonder twyffel
een cneyndiggetal anderen, misleidt heeft.
Vorder, om te beßuyten, feo houden wy f t aan de,
dat de Rupfen , wanneerfe tot haar vollen wafdom
ge koomen fy n ; dat is, als alle haare teedekens genoegfaam
onder haar vel fyn aangegroeit; dat fe de
verartdering niet alleen in haar magt, maar gelyk
als in haar keur ende wil hebben: kunnende nogtans,
door ree den dat de uytpuylende, ende haar als
tot een Popken fpeenende, leedemaaten metter tyt
haar vel doen openbarften; de genoemde veranderiug
in H geheel niet uytßellen; hoewel f e nog eenigen
tyd daar rtaa eeten kunnen. Het welke, gelyk gefegt,
in haar niet anders voortbrengt, als aUeenig
I dat