terim, utdixi, protradior illa paftio aliud quid
efficit, nifi ut inde nonnihil raajores minoresve
in lucem prodeant; quum ab ilio tempore nulla
amplius vel minimi cujusdam membri accretio
fiat : id , quod Harveus quoque in tradatu de
Generatione Animalium animad vertit. Inde etiam
eft, quod ifthaec animalcula, maturam tune ae-
tatem, plenofque pubertatis annos aflècuta, &
quafi padum matrimoniale jamjam initura, foli
duntaxat propagando generi íuo operam navent;
qua quidem in re nonnulla eorum ftupendis ad-
eo modisprocedunt, ut velaetcrnam mereantur
admirationem.
Piaeterea quoque Natura negotium generatio-
nis horumee Infedorum tarn clare & aperte perfid
i, ut hujus adminiculo ad vera generationis
dat fe daar door wat grooter , ofie kleender, te
voorfebyn boomen : groeiende, naa dien tyd, niet bet
aldergeringße, in eenige leedemaaten meer aan. Als
meede van Harveus in fyn boek van de Teeling der
Dieren aangemerktis. Waarom oak deefe Dierkens,
als nu tot haar vollen ouderdom, ende mannelyke
jaaren, gekoomen fynde, ende als de voorwaar-
den van bet huwelyk nu fallende voltrekken; alleenig
maar beefig Jyn om haar geflagt te vereewwigen: bet
welke fommige op faodanige verwonderlyke wyfen
volbrengen, dat bet een eeuwige verwondering verdient.
aliorum animantium fundamenta, fpifliflimis ha
denus tenebris fepulta, penetrare poflè videa-
mur : quemadmodum tempus atque occafionem,
experimentis ulterius infiftendi, nadi quam lu-
cuientiflime oftendemus.
Synde daarenbooven de natuur ontrent de teeling
an de Beeskens foo klaar,datwe ,dcor middel van de
feixe, febynen als te kunnen opklimmen tot de waar-
agtige gronden van de Teelingen der andere Bierens
dewelke tot nog toe in een vervaarelyke donkerheid
begraaven leggen: gelyk we, indienwy tyd ende ge-
legentbeid kunnen vinden , om onfe ondervindingen
te moogen vervolgen, klaarelyk toonen Jitllen.
Atque, ut tribus foltern verbis noftram hac de
re fententiam exponamus, videtur nobis admo-
dum probabile, quod in univerfo rerum natura
nulla penitus detur generatio vere fic dicenda ,
nec unquam aliud quid hoc in negotio animad-
vera queat, quam generationis jam fodae quafi
continuano, five proventus & accretio membro-
rum,omnemomnino cafum fortuimm excludens.
Hocque pofito haud amplias difficile eft explicare
, quanam ratione aliquis manibus pedibufque
truncatus fonam Se integram procreare fbbolem
poffit. Quin & fomofo illa controverfia, utrum
ad prolem pérfedam producendam particula fè-
minalis de fingulis corporis membris decerpta
coneurrat, focile fic dirimitur. Praeterea etiam
intelligi ppteft, quomodo L e v i, in Patris fui
lumbis etiamnum latens, dudum antequam natus
crat,décimas dederit. 33 Nam is adhuc in lumbis
55 Patris erat, quum occurreret Abrahamo Mel-
39 chiièdecus.” Tandem&ipiàlabes,utivocant,
originalis, judicio Viri cujusdam eruditiffimi
(quocum myfteria noftrorum experimentorum
fiibinde communicavimus) hoc quafi fundamento
firma ftare poflèt : quum terrigenae omnes in
lumbis protoparentum fuerint reconditi. At
quoniam myfteriorum ejufinodi explicationem
áfii fibi vendicant, nos, hifee miifis, alterum
CI. Goedartìi errorem aggredimur, reliquos tum
demum difeufluri, quando nonnulla Ejus experimenta
ad calculum revocabimus ; fiquidem haud
quaquatn animus nobis fit, alieno fundamento
fuperftruere.
Alter
Ende op datwe ons gevoelen daar van , in een of
twee woorden , figgen: ß o is 9t dat ons dunkt daar
ganfeb geen Teeling in de'gebeele natuur te weefen,
ende niet als een voorttecling ,ofie aangroeingvan dee-
len, waarin bet alderminßegeval geen toegank beefi,
daar in ooit te bemerken. Het welke indien 9t fio. is9
fio is bet ß er makkelyk te verklaaren, hoe iemant
finder armen ende beenen Jynde, eengeßnde vrugt
faude voortteelen. Ende die beroemde reden-twifi van
dat het faat van alle de de eien van bet lichaam, om
een volkoomen vrugt te maaken, fou ajßbieteni kan
hier ligtelyk opgclofi werden. Behalven nog datwe
hier uyt meede verßaan; boe Levi, in de lendenen
fyns vaders fynde 9ß lf i lang eer hy gebooren was,
tiende beefi gegeeven. n P f am is adhuc in Lum-
” bis Patris erat, qmm occurreret Abrdhamo Mel-
55 chißdecus.” Ende om te eyndigen; fio fouden ook
oorßpronkelyke verdorventheeden , filfs naa het oor-
deel van een doorlettert Heer , ( dewtlke wy de gebet«
menijfen van onß ondervindingen nu ende dan hebben
meede ge de eit) albier haar gront-vefi kunnen vinden
: want al de aardlingen finden in de lendenenvan
de eerße voorouderen opgeflooten Jyn geweeß. Dan
naademaal dit geheimenijen fyn , die andere haar al-
leen toe-eygenen; Joo gaan wy over tot de tweede
dwaaling van den Heer Goedaert: fallende als ge«
Jegt de andere voorßellen, als we eenige weinige van
Jyji ondervindingen fallen ondfrfoeken; ons voornee-
mengantfih niet Jynde op een anders grond te bou-
wen.
Syn
Alter igitur Goedartìi error in Partis Primae
Experimento feptiiagefimo & feptimo hifee fub
Verbis occurrit : M Praecipue quidem id in Infe-
53 &is hifee notatu dignumeft, quod, quo loco
».pedes in Eruca fiti fuerant, ibi Animalculi, in-
» de pel* tranfmutationem pfodeuntis, dorfum
» conftituatur : & vice verfo, ubi Erucae dor-
M fum erat, ibi nunc pedes extent in Animalcu-
lo inde nato. Quae mutatio (addit porro tanto
* majore propterea dignus animadverfione) bre-
55 vi temporis intervallo perficitur, ita ut diftin-
53 de conipici queat: quandoquidemmox ab exu*
53 viis depofitis ifthaec mutatio adoculum apparct.
Nafceretur hinc commodiflima nobis occafio, vermi
Erucae in Chryfallidem mutationem accura-
tius atque circumfpedius exponendi : at quoniam
res haèc ex iis, quae fparfim hinc inde intermi-
feuimus, fotis fuperque, quoufque hadenusne-
ceflum eft, innotefeit, hinc ficco potius pede
cam heicnunc praeteribimus ; praefertim, quia
in fecuturis tradatibus peculiaribus ea de re ex
profeifo agere conftituimus : tum enim & ratioci-
nio, & iconibus oftendemus, quonam modo 6c
loco membra quaelibet Nymphae, & Papilionis,
in ipfa jam Eruca fita atque digefta fint : quod
ipfum fané, praeièntibus Gl. Magallotto & Theve-
noto, olira reapfè praeftitimus, in Eruca nimirum
omnia Papilionis membra demonftrantes. Ut
igitur folfitas eorum, quae modo ex Goedartio in
medium attulimus, elucefcat, id folum repetiifle
fufficit, quod pedes ièx anteriores Erucae nun-
quam mutentur, aut notabili faltem modo trans-
ponantur. Et quantumvis CI. Goedàrtius, ocu-
lorumacumine, Moufeto, Harveo, aliisque,qui
tantum ex conjedura fic ftatuerunt, fernet fupe-
riorem eflèarbitratus, contrarium iè vidiflè afle-
ratj nihilo tamen minusquam certiffimum eft,
ipfum revera alioique, qui id a iè viium eflè ja-
.ditant, omnino fùiflè deceptos. Potuit autem
duplex fòrte caufo huicce deceptioni anfom prae^
buiffe : quarum prior equidem videtur fita eilè in
celerrima illa exuviarum depofitione; qua fit, ut
membra, hadenus abicondita, fubito in lucem
prodeant, & alio penitus modo , quam ante in
Vermiculo, neceflario difponantur : pofterior
vero caufo forfon in prominentiis quibuidam &
tuberculis quaerenda eft, quae fupra Erucae dor-
fiim extantiamox , acrejedae flintexuviae,fol‘-
^m in his priorum pedum fpeciem mentiuntur.
Et fonc vel alius etiam Goedartio oculatior focile
heicdecipi poflèt; quandoquidem mutatio pelli-
culae tam celeriter, iubitiffime, 8c quafi nidu
«culi citius contingit : unde vel recentiòres etiam
ilh
Syn tweede mifgreep nu fielt !iy in fyn fiven-en*
fiv&ntigße Bevindinge van Jyn Eerße Deel, onder
deefe woOrden aldus voor. 33 Infonderheid {fegt hy )
" is dit in deefi Dierkens aanmerkelyk, dat daar de
33 pootengeßaan hebben van de Rupfe, daar Word di
33 Rugge van betDier,dat daar uyt {door veranderin•
” ge) voorkomt: ende dat de rugge geweift is vati
33 de Rupfe, daar f l aan de pooten van het Dier dat
33 daar van voorkomt. Deefe verandering {voegt hy
13 daar hy, en waarom hy te meer te befchttldigen is ,)
53 gefchiet in een körten tyt, dat men bet beficheident-
33 lyk fien kan: want foo baafi de oudehuit afgclcgt is*
foo kan men deefe verandering fien. Wy baddett
hierum goede gelegentheid, om de eygentlikke ver*
andering van een Rups in een Gulde-popken wat nau-
keuriger ende omfigtiger te verhandelen; maar alfeo
het Jelve, door bet geene wy hier ende daar voorge*
fielt bebben, genoegfaam voor het tegenwoordigege-
daan is, foo fa l ik bet daar nu by laaten. Te meer
alfoo ik dat in de volgende befendere verbandelingett
te doen voorgenoomen bebbe: waar in wy, fio in Re*
deHeering, als in Print, toonen fallen, boe ende op
wat plaatfi alle de Leedemaateu van een Popken, of*
te ook Capelleken, in de Rupfe felve gelccgen ende ge*
ficbikt Jyn. Gelyk wy foo alle de genoemde deelen
Van een Cappelleken alrecde, aan de Heeren Magal-
lotti ende Thevenot, in een Rupfe vertoont bebben.
Soo is 9t dan datwe, om de onwaarbeid van bet geene
wy datelyk uyt Goedaert voörtgebragt hebben, te
toonen, nog eens feggen Juliens dat de voerße fes
pootkens van een Rupfe nooit verändert werden, ofie
immer merkelyk verplaatfi. Ende hocwel egter de
Heer Goedaert, veelfeeberpfienender willen de weefen
als Moufetus, Harveus, ofte andere, die het maar
gegifi hebben, fegt bet tegendeelgefien te bebben ; fio
is 9t eevenwel, ¿lat by Inder daad met andere, de*
welke figgen bet meede gefien te bebben, bedroogen
is. Welk bedrog wy gelooven bem door twee rede*
nen gefchiet te fyn: waar van wy de eerße, deJhel*
beid van de affiroopinge des vels, waar door de verborgene
leeden fehielyk voor den dag koomen, endo
op een ganfeb andere wyfe als in de Wurm nootfake*
lyk gejebikt worden. Ende de tweede, eenige uyt-
fleekfeien ende verbeeventheden op de rüg van de Rupfe,
dewelke datelyk naa het verwiffelen van het vel
haar op dejelve, als febyn-teekenen van de voorige
voeten, vertoonen. Maar in der daad een fiherpfien-
der als hy, fou hier w el bedroogen kunnen werden
nadmaal de verandering, ofie verwffeling van buyt,
Joo fnel, foo fehielyk, ende als in een oogenblik i
toegaat: waarom ook de aldernaukeurigffie ,die- daar
vangefihreeven hebben, ende dat felfsfeer onlangst
niet meer als dat bet vel op het hooji ende de rüg
I % eerß